Omgevingsplan Geïntegreerde staalkaarten inclusief transformatiegebied

Regeling

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Bijlage I bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van dit omgevingsplan.

Artikel 1.2 Aanvullende begripsbepalingen

Artikel 1.1 van het Omgevingsbesluit, artikel 1.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, artikel 1.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving en artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, zijn van overeenkomstige toepassing op dit omgevingsplan, tenzij in bijlage I daarvan is afgeweken.

Hoofdstuk 2 Doelen

Afdeling 2.1 Doelen omgevingsplan

Artikel 2.1 Doelen omgevingsplan

Dit omgevingsplan is, met het oog op de doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op:
  1. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;
  2. het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;
  3. het waarborgen van de veiligheid;
  4. het beschermen van de gezondheid;
  5. het beschermen van het milieu;
  6. het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;
  7. het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;
  8. het behoud van cultureel erfgoed;
  9. het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed;
  10. de natuurbescherming;
  11. de instandhouding van het bosareaal binnen de gemeente;
  12. het tegengaan van klimaatverandering;
  13. het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;
  14. het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;
  15. het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;
  16. het beheren van infrastructuur;
  17. het beheren van watersystemen;
  18. het beheren van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen;
  19. het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
  20. het beheren van natuurlijke hulpbronnen;
  21. het beheren van natuurgebieden;
  22. het gebruiken van bouwwerken;
  23. het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen;
  24. het realiseren van een gemeentelijk natuurnetwerk;
  25. het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;
  26. het bevorderen van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van gebieden;
  27. het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
  28. het bieden van voldoende fysieke en milieuruimte voor milieubelastende bedrijven en andere activiteiten, anders dan wonen;
  29. het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;
  30. het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;
  31. het kunnen produceren binnen gesloten kringlopen;
  32. het kunnen benutten van de openbare ruimte voor verkeer, parkeren en afvalinzameling;
  33. het bieden van voldoende woonruimte;
  34. het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;
  35. het doelmatig beheren van afvalstoffen;
  36. het beschermen van grondgebonden veehouderij als drager van het landschap;
  37. het bevorderen van kringlooplandbouw en duurzame veehouderij;
  38. het verlagen of voorkomen van emissies van geur van agrarische activiteiten;
  39. het bevorderen van een grotere variatie in de bedrijfsvoering van grondgebonden veehouderijbedrijven;
  40. het voorkomen van leegstand van voormalige agrarische bebouwing;
  41. het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;
  42. het beschermen en waar mogelijk vergroten van de openheid van het landschap;
  43. het tegengaan van verrommeling van erven en terreinen en behoud van beeldkwaliteit van bebouwing;
  44. het voorkomen en beschermen van mensen tegen infecties door het houden van landbouwhuisdieren;
  45. het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;
  46. het behouden en waar mogelijk versterken van het natuurdoeltype overstromingsgrasland;
  47. het vergroten van de natuurbeleving en recreatieve waarde, zonder afbreuk te doen aan natuurwaarden;
  48. het behouden van een klimaatbestendig watersysteem;
  49. het realiseren van een suburbaan woonmilieu in een groen-blauwe setting;
  50. het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing;
  51. het bieden van ruimte aan de bedrijfsactiviteiten van bierbrouwerij Korhoen;
  52. het realiseren van een fietsvriendelijk woongebied;
  53. het realiseren van een woongebied dat goed ontsloten is met openbaar vervoer;
  54. het realiseren van een akoestisch aanvaardbaar woongebied;
  55. het realiseren van een woongebied met een aanvaardbaar geurniveau;
  56. het realiseren van een veilig woongebied;
  57. een realiseren van een energieneutraal woongebied;
  58. het realiseren van een klimaatbestendig woongebied; en
  59. het realiseren van een speel- en beweegvriendelijk woongebied.

Afdeling 2.2 Verplichte omgevingswaarden

Artikel 2.2 Geluidproductieplafond industrieterreinen

gereserveerd

Afdeling 2.3 Facultatieve omgevingswaarden

Artikel 2.3 Omgevingswaarde groen

Lid 1
Als omgevingswaarde voor groen geldt in [gebied 1] een oppervlak aan houtopstanden van ten minste x ha.
Lid 2
Als omgevingswaarde voor groen geldt in het natuurnetwerk de aanwezigheid van een aaneengesloten natuurnetwerk tussen [X] en [Y].

Artikel 2.4 Omgevingswaarde groen: termijn en aard

Lid 1
Aan de omgevingswaarden wordt voldaan met ingang van [x].
Lid 2
De omgevingswaarden zijn een resultaatsverplichting.

Artikel 2.5 Omgevingswaarde bodem

Voor de in het geografisch informatieobject [x] opgenomen locaties wordt met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 2.1, aanhef en onder b, c, en d, in [<<relevante eenheden>>] de kwaliteit aangegeven die de bodem dient te hebben zodat het gebruik van die locatie overeenkomstig de functie geen onaanvaardbaar risico voor de gebruikers meebrengt.

Artikel 2.6 Omgevingswaarde windhinder en -gevaar

Voor elk gebouw dat hoger is dan 30 meter wordt met het oog op het beschermen van stedenbouwkundige waarden, bedoeld in artikel 2.1, aanhef en onder f, in bijlage [x] de windhinder aangegeven als de gemiddelde overschrijdingskans – per jaar – van de hoogste uurgemiddelde wind- snelheden (m/s) waarop de directe omgeving van het bouwwerk moet zijn berekend, mede gelet op de verwachte temperaturen en de activiteiten die daar plaatsvinden.

Artikel 2.7 Omgevingswaarde externe veiligheid: plaatsgebonden risico

Lid 1
Voor elk kwetsbaar of zeer kwetsbaar gebouw en voor elke kwetsbare locatie, wordt het in bijlage [x] aangegeven plaatsgebonden risico in acht genomen van ten hoogste een op de miljoen per jaar kans op het overlijden van een onbeschermd en continu aanwezig persoon als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door opslag, productie, gebruik of vervoer van gevaarlijke stoffen of door windturbines.
Lid 2
[uitwerken: afstanden]

Artikel 2.8 Omgevingswaarde verkeerscirculatie

Het college bevordert een vermindering van het aantal voertuigverliesuren op de centrumring met <<percentage>> in 20xx.

Artikel 2.9 Omgevingswaarde hitte in de stad

De gemiddelde temperatuur per jaar van de gebouwde omgeving overschrijdt de gemiddelde temperatuur per jaar van de ongebouwde omgeving niet met meer dan 20 °C.

Artikel 2.10 Omgevingswaarde energietransitie

Lid 1
Ten minste <<percentage>> van de op het grondgebied van de gemeente [OF aangewezen delen van het grondgebied van de gemeente] aanwezige gebouwen met een woonfunctie zijn in <<jaar>> voor de energievoorziening onafhankelijk van fossiele brandstoffen of voldoen aan een in bijlage [x] aangegeven energieprestatiecoëfficiënt.
Lid 2
Ten minste <<percentage>> van de bouwwerken met ten zes of meer bouwlagen zijn in <<jaar>> aangesloten op het warmtenet.

Artikel 2.11 Omgevingswaarde natuur: donkertebescherming

De in bijlage [x] aangegeven gebieden hebben tussen zonsondergang en zonsopgang geen hogere hemelhelderheid door de aanwezigheid en uitstraling van kunstlicht, dan op het moment van de inwerkingtreding van dit artikel, uitgedrukt in lumen.

Hoofdstuk 3 Programma’s

Afdeling 3.1 Programma’s met programmatische aanpak

Artikel 3.1 Aanwijzing programma's voor een programmatische aanpak

Lid 1
Het <<naam programma>> van [het college OF een ander bestuursorgaan] is een programma als bedoeld in artikel 3.16 van de wet.
Lid 2
De verdeling van de onder de in artikel 2.[x] bedoelde [omgevingswaarde voor <<aanduiding element>> OF doelstelling voor <<aanduiding doel>>] beschikbare ruimte ten behoeve van <<aanduiding activiteiten>> [in de gemeente OF in het <<aanduiding gebied>>] wordt, op een daarvoor geschikt detailniveau, aangegeven in het <<naam programma>> voor een periode van <<x aantal jaren>>.
Lid 3
Het <<naam programma>> verschaft informatie over de ruimte die via de bevoegdheden, bedoeld in artikel 5.[x], [etc.] en de taken, bedoeld in artikel 6.[x], [etc.] beschikbaar is gesteld ten behoeve van de activiteiten.
Lid 4
Bij de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 5.[x], of de uitoefening van taken, bedoeld in artikel 6.[x] [betrekt het college OF houdt het college rekening met OF neemt het college in acht] de [omgevingswaarde OF doelstelling], bedoeld in het eerste lid.
Lid 5
De beoordelingsregels, bedoeld in artikel 5.[x], blijven buiten toepassing.

Afdeling 3.2 Gemeentelijk natuurprogramma

Artikel 3.2 Gemeentelijk natuurprogramma

Lid 1
Er is een gemeentelijk natuurprogramma, dat is gericht op de realisatie en instandhouding van het gemeentelijk natuurnetwerk.
Lid 2
Het programma bevat in ieder geval:
  1. een beschrijving van de natuurdoelstellingen voor het netwerk; en
  2. de maatregelen die getroffen worden om het netwerk te realiseren en in stand te houden.

Hoofdstuk 4 Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving

Afdeling 4.1 Thema's

Paragraaf 4.1.1 (Bouw)werken

Artikel 4.1 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is gaat over activiteiten met betrekking tot bouwwerken en andere werken.
Artikel 4.2 Doelen
Lid 1
Voor activiteiten met betrekking tot bouwwerken en andere werken gelden de volgende doelen;
  1. het beschermen van stedenbouwkundige en landschappelijke waarden;
  2. het beschermen van cultuurhistorische waarden;
  3. het beschermen van de gezondheid;
  4. het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;
  5. het bevorderen van een duurzame ontwikkeling; en
  6. het beschermen van de architectonische kwaliteit van bouwwerken.
Lid 2
In aanvulling op het eerste lid gelden binnen Woongebied-Transformatie de volgende doelen:
  1. het realiseren van een suburbaan woonmilieu in een groen-blauwe setting;
  2. het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van bouwwerken;
  3. het behoud van cultureel erfgoed;
  4. het realiseren van een energieneutraal woongebied; en
  5. het realiseren van een klimaatbestendig woongebied.
Artikel 4.3 Hoofdgebouwen bouwen
Lid 1
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.2, wordt bij het bouwen van een hoofdgebouw binnen het ambtsgebied, met uitzondering van het Woongebied-transformatie, voldaan aan:
  1. paragraaf 5.2.1 Bouwen - algemeen;
  2. paragraaf 5.2.2 Hoofdgebouw bouwen - categorie I; en
  3. paragraaf 5.2.40 Bodemgevoelig gebouw bouwen.
Lid 2
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.2, wordt bij het bouwen van hoofdgebouwen binnen het Woongebied-transformatie voldaan aan:
  1. paragraaf 5.2.1 Bouwen - algemeen;
  2. paragraaf 5.2.3 Hoofdgebouw bouwen - categorie II; en
  3. paragraaf 5.2.40 Bodemgevoelig gebouw bouwen.
Lid 3
Dit artikel is niet van toepassing op het bouwen van bedrijfsgebouwen, bedoeld in artikel 4.5, en het bouwen van woningen, bedoeld in artikel 4.4.
Artikel 4.4 Woningen bouwen in het buitengebied
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.2, wordt bij het bouwen van woningen in het buitengebied voldaan aan:
  1. paragraaf 5.2.1 Bouwen - algemeen;
  2. paragraaf 5.2.4 Agrarische bedrijfswoning bouwen; en
  3. paragraaf 5.2.5 Ruimte-voor-ruimte woning bouwen.
Artikel 4.5 Bedrijfsgebouwen bouwen
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.2, wordt bij het bouwen van bedrijfsgebouwen voldaan aan:
  1. paragraaf 5.2.1 Bouwen - algemeen;
  2. paragraaf 5.2.6 Bedrijfsgebouw bouwen; en
  3. paragraaf 5.2.7 Agrarisch bedrijfsgebouw bouwen.
Artikel 4.6 Bijbehorende bouwwerken bouwen
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.1, wordt bij het bouwen van een bijbehorend bouwwerk voldaan aan:
  1. paragraaf 5.2.1 Bouwen - algemeen; en
  2. paragraaf 5.2.8 Bijbehorend bouwwerk bouwen.
Artikel 4.7 Bouwwerken geen gebouwen zijnde bouwen
Lid 1
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.2, wordt bij het bouwen van een bouwwerk, geen gebouwen zijnde voldaan aan:
  1. paragraaf 5.2.1 Bouwen algemeen; en
  2. paragraaf 5.2.9 Bouwwerk, geen gebouw zijnde bouwen.
Lid 2
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.2, wordt bij het bouwen van een geluidsscherm voldaan aan:
  1. paragraaf 5.2.1 Bouwen - algemeen; en
  2. paragraaf 5.2.10 Geluidsscherm bouwen.
Artikel 4.8 Bouwwerken in stand houden
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.2, wordt bij het in stand houden van bouwwerken voldaan aan paragraaf 5.2.11 In stand houden van bouwwerken.
Artikel 4.9 Erven en terreinen gebruiken
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.2, wordt bij het gebruiken van open erven en terreinen voldaan aan paragraaf 5.2.15 Gebruik van open erven en terreinen.
Artikel 4.10 Bouwrijp maken
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.2, tweede lid, wordt bij het bouwrijp maken binnen Woongebied-Transformatie voldaan aan paragraaf 5.2.12 Bouwrijp maken.
Artikel 4.11 Woonrijp maken
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.2, tweede lid, wordt bij het woonrijp maken binnen Woongebied-Transformatie voldaan aan paragraaf 5.2.13 Woonrijp maken.
Artikel 4.12 Bouwwerken slopen
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.2, wordt bij het slopen van bouwwerken voldaan aan paragraaf 5.2.14 Bouwwerk slopen.

Paragraaf 4.1.2 Woonruimte

Artikel 4.13 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over activiteiten met betrekking tot woonruimte.
Artikel 4.14 Doelen
Voor activiteiten met betrekking tot woonruimte gelden de volgende doelen:
  1. het bereiken en in stand houden van voldoende woonruimte;
  2. het aanbieden van een gevarieerde woningvoorraad; en
  3. het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat.
Artikel 4.15 Woonruimte toevoegen
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.14, wordt bij het toevoegen van woonruimte binnen Woongebied-Transformatie voldaan aan de regels in paragraaf 5.2.16 Woonruimte toevoegen.
Artikel 4.16 Woonruimte wijzigen
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.14, wordt bij het wijzigen van woonruimte voldaan aan paragraaf 5.2.17 Wijzigen van woonruimte.
Artikel 4.17 Woonruimte gebruiken
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.14, wordt bij het gebruiken van woonruimte voldaan aan paragraaf 5.2.18 Woonruimte gebruiken.
Artikel 4.18 Beroep of bedrijf aan huis uitoefenen
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.14, wordt bij het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis voldaan aan paragraaf 5.2.19 Beroep of bedrijf aan huis.

Paragraaf 4.1.3 Infrastructuur en voor publiek toegankelijke ruimte

Artikel 4.19 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over activiteiten met betrekking tot infrastructuur.
Artikel 4.20 Doelen
Voor activiteiten met betrekking tot infrastructuur gelden de volgende doelen:
  1. het waarborgen van de veiligheid;
  2. het beschermen van de gezondheid;
  3. het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;
  4. het beheren van infrastructuur;
  5. het beheren van watersystemen;
  6. het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen;
  7. het bevorderen van een aantrekkelijke en bereikbare stad;
  8. het behouden een adequaat verkeers- en vervoersniveau;
  9. het realiseren en in stand houden van voldoende parkeergelegenheid; en
  10. het bevorderen van een hoge kwaliteit van het openbaar gebied.
Artikel 4.21 Objecten plaatsen op de weg
Lid 1
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.20, wordt bij het plaatsen van objecten op een openbare weg in beheer bij de gemeente binnen [ambtsgebied, met uitzondering van Woongebied-Transformatie en deelgebied objecten op de weg] voldaan aan paragraaf 5.2.20 Objecten plaatsen op de weg - categorie I.
Lid 2
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.20, wordt bij het plaatsen van objecten op een openbare weg in beheer bij de gemeente binnen [deelgebied objecten op de weg] voldaan aan paragraaf 5.2.21 Objecten plaatsen op de weg - categorie II.
Artikel 4.22 Weg veranderen
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.20, wordt bij het veranderen van een weg voldaan aan paragraaf 5.2.22 Veranderen van een weg.
Artikel 4.23 Uitrit aanleggen
Lid 1
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.20, wordt bij het aanleggen van een uitrit in [ambtsgebied, met uitzondering van Woongebied-Transformatie en deelgebied uitritten ] voldaan aan paragraaf 5.2.23 Uitrit aanleggen - categorie I.
Lid 2
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.20, wordt bij het aanleggen van een uitrit in [deelgebied uitritten] voldaan aan paragraaf 5.2.24 Uitrit aanleggen - categorie II.
Artikel 4.24 Terras aanbrengen
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.20, wordt bij het aanbrengen van terrassen voldaan aan paragraaf 5.2.25 Terras aanbrengen.
Artikel 4.25 Parkeerexcessen
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.20, wordt bij het parkeren van voertuigen voldaan aan paragraaf 5.2.26 Parkeerexcessen.
Artikel 4.26 Objecten plaatsen in openbaar water
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.20, wordt bij het plaatsen van objecten in openbaar water in beheer bij de gemeente [met uitzondering van openbaar water in Woongebied-Transformatie] voldaan aan paragraaf 5.2.27 Objecten plaatsen in openbaar water.
Artikel 4.27 Standplaats innemen
Lid 1
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.20, wordt bij het innemen van standplaatsen binnen het [ambtsgebied, met uitzondering van deelgebied standplaatsen] voldaan aan paragraaf 5.2.28 Standplaats innemen - categorie I.
Lid 2
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.20, wordt bij het innemen van standplaatsen binnen [deelgebied standplaatsen] voldaan aan paragraaf 5.2.29 Standplaats innemen - categorie II.
Artikel 4.28 Reclame plaatsen
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.20, wordt bij het plaatsen van reclame voldaan aan paragraaf 5.2.30 Reclame plaatsen.
Artikel 4.29 Opbreken en graven in openbaar gebied
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.20, wordt bij het opbreken en graven in openbaar gebied [met uitzondering van openbaar gebied in Woongebied-Transformatie] voldaan aan paragraaf 5.2.31 Opbreken en graven in openbaar gebied.
Artikel 4.30 Activiteiten in het beperkingengebied leidingen
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.20, wordt bij het verrichten van activiteiten in het beperkingengebied leidingen voldaan aan paragraaf 5.2.32 Activiteiten in het beperkingengebied leidingen.
Artikel 4.31 Voet- en fietspaden en erftoegangswegen en parkeergelegenheid aanleggen en verbreden
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.20, wordt bij het aanleggen en verbreden van voet- en fietspaden, erftoegangswegen en parkeergelegenheid binnen het buitengebied voldaan aan paragraaf 5.2.33 Aanleggen en verbreden van voet- en fietspaden en erftoegangswegen en parkeergelegenheid.

Paragraaf 4.1.4 Cultureel erfgoed

Artikel 4.32 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over activiteiten met betrekking tot cultureel erfgoed.
Artikel 4.33 Doelen
Voor activiteiten met betrekking tot cultureel erfgoed gelden de volgende doelen:
  1. het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;
  2. het behoud van cultureel erfgoed; en
  3. het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed.
Artikel 4.34 Activiteiten in gebieden met een archeologische verwachting
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.33, wordt bij het verrichten van activiteiten in gebieden met een archeologische verwachting voldaan aan paragraaf 5.2.34 Activiteiten in een gebied met archeologische verwachtingen.
Artikel 4.35 Activiteiten in beschermde landschapselementen en gebieden met aardkundige waarden
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.37, wordt bij het verrichten van activiteiten in een landschapselement of gebied met aardkundige waarde voldaan aan paragraaf 5.2.35 Activiteiten in een landschapselement of gebied met aardkundige waarde.

Paragraaf 4.1.5 Natuur

Artikel 4.36 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over activiteiten met betrekking tot natuur.
Artikel 4.37 Doelen
Voor activiteiten met betrekking tot natuur gelden de volgende doelen:
  1. het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden;
  2. de natuurbescherming;
  3. het tegengaan van klimaatverandering;
  4. het beheren van watersystemen;
  5. het beheren van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen;
  6. het beheren van natuurlijke hulpbronnen;
  7. het realiseren van een natuurnetwerk;
  8. het beschermen van natuurgebieden; en
  9. een hoge kwaliteit van het openbaar gebied.
Artikel 4.38 Aanwijzing gemeentelijk natuurnetwerk
Er is een gemeentelijk natuurnetwerk.
Artikel 4.39 Activiteiten binnen gemeentelijk natuurnetwerk
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.37, wordt bij het verrichten van activiteiten binnen het gemeentelijk natuurnetwerk voldaan aan de regels in paragraaf 5.2.36 Activiteiten in het gemeentelijk natuurnetwerk.
Artikel 4.40 Bomen kappen en houtopstanden vellen
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.37, wordt bij het kappen van bomen en vellen van houtopstanden buiten het gemeentelijk natuurnetwerk voldaan aan:
  1. paragraaf 5.2.37 Kappen van bomen; en
  2. paragraaf 5.2.38 Kappen van beschermde bomen en houtopstanden.
Artikel 4.41 Aanwijzing bebouwingscontour houtkap
Er is een bebouwingscontour houtkap als bedoeld in artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarbinnen de regels over houtopstanden van afdeling 11.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving niet van toepassing zijn.
Artikel 4.42 Aanwijzing bebouwingscontour jacht
Lid 1
Er is een Bebouwingscontour Jacht als bedoeld in artikel 5.165a van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarbinnen op grond van artikel 11.71, vierde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving de jacht wordt niet uitgeoefend met het geweer.
Lid 2
In aanvulling op het eerste lid wordt de jacht met het geweer eveneens niet uitgeoefend op terreinen die onmiddellijk aan die bebouwingscontour grenzen.

Paragraaf 4.1.6 Milieu

Artikel 4.43 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over activiteiten met betrekking tot milieu.
Artikel 4.44 Doelen
Voor activiteiten met betrekking tot milieu gelden de volgende doelen:
  1. het waarborgen van de veiligheid;
  2. het beschermen van de gezondheid; en
  3. het beschermen van het milieu, voor zover het gaat om:
    1. het beschermen tegen milieuverontreiniging;
    2. het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
    3. het doelmatig gebruik van energie en grondstoffen;
    4. een doelmatig beheer van afvalstoffen;
    5. het voorkomen of beperken van geluidhinder, trillinghinder, lichthinder en geurhinder;
    6. het beperken van de kans op en het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet;
    7. het beschermen van de doelmatige werking van voorzieningen voor het beheer van afvalwater;
    8. het voorkomen en beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;
    9. het vervullen van de maatschappelijke functies door watersystemen;
    10. het beschermen van de duisternis en het donkere landschap; of
    11. het voorkomen of beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer van personen en goederen van en naar een activiteit.
Artikel 4.45 Grondwater afkomstig van graven lozen
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.44, wordt bij het lozen van grondwater afkomstig van graven voldaan aan paragraaf 5.2.39 Lozen van grondwater afkomstig van graven.
Artikel 4.46 Bodemgevoelige gebouwen bouwen
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.44, wordt bij het bouwen van een bodemgevoelig gebouw voldaan aan paragraaf 5.2.40 Bodemgevoelig gebouw bouwen.
Artikel 4.47 Hout stoken in een binnenruimte
Lid 1
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.44, wordt bij het stoken van hout in een binnenruimte binnen [ambtsgebied, met uitzondering van nieuwbouwgebieden] voldaan aan:
  1. paragraaf 5.2.41 Milieu - algemeen; en
  2. paragraaf 5.2.42 Hout stoken in een binnenruimte - categorie I.
Lid 2
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.44, wordt bij het stoken van hout in een binnenruimte binnen [nieuwbouwgebieden] voldaan aan paragraaf 5.2.43 Hout stoken in een binnenruimte - categorie II.
Artikel 4.48 Activiteiten aan huis
Lid 1
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.44, wordt bij de volgende activiteiten voldaan aan paragraaf 5.2.41 Milieu - algemeen, als ze alleen worden verricht bij een huishouden of bij het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis:
  1. het bewerken van metaal;
  2. het maken of bewerken van:
    1. glas;
    2. keramiek; en
    3. steen, zand, grind of kalk;
  3. het maken van verf, lak, drukinkt, lijm, schoonmaakmiddelen of cosmetica;
  4. het maken of bewerken van papier, hout, textiel of leer;
  5. het maken of bewerken van rubber of kunststof; en
  6. het bedrukken van materialen met zeefdruk, vellenoffset, rotatieoffset, illustratiediepdruk of flexografie;
  7. het maken, onderhouden, repareren of schoonmaken van vaartuigen of drijvende werktuigen [als dat geheel of gedeeltelijk op de wal of in een drijvend dok gebeurt];
  8. het behandelen van de scheepshuid van vaartuigen of drijvende werktuigen om te voorkomen dat organismen zich onder het wateroppervlak daaraan vasthechten;
  9. het houden van meer dan [x] honden of katten;
  10. het houden van meer dan [x] knaagdieren;
  11. het houden van meer dan [x] vogels; en
  12. het gebruiken van een houtkachel of open haard..
Lid 2
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.44, wordt bij het onderhouden, repareren, schoonmaken en ombouwen van gemotoriseerde voertuigen voldaan aan paragraaf 5.2.41 Milieu - algemeen, als dat niet voor derden wordt gedaan en als het alleen worden gedaan bij een huishouden.
Lid 3
Het eerste lid, aanhef en onder k, is niet van toepassing op activiteiten die onderdeel zijn van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 4.49 Aanwijzing bebouwingscontour geur
Er is een bebouwingscontour geur als bedoeld in artikel 5.97 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Paragraaf 4.1.7 Duurzaamheid

Artikel 4.50 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over activiteiten met betrekking tot duurzaamheid.
Artikel 4.51 Doelen
Voor activiteiten met betrekking tot duurzaamheid gelden de volgende doelen:
  1. het tegengaan van klimaatverandering;
  2. het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;
  3. het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;
  4. het bevorderen van een duurzame ontwikkeling; en
  5. het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie.
Artikel 4.52 Duurzaamheid bij activiteiten
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.51, wordt bij het verrichten van de volgende activiteiten binnen [ambtsgebied, met uitzondering van woongebied] voldaan aan paragraaf 5.2.44 Duurzaamheid:
  1. bouwen van bouwwerken;
  2. bedrijfsmatige activiteiten;
  3. aanbrengen van verharding; en
  4. PM

Afdeling 4.2 Gebiedstypen

Paragraaf 4.2.1 Algemeen

Artikel 4.53 Toepassingsbereik
Deze afdeling gaat over de volgende activiteiten met gebruiksruimte:
  1. agrarische activiteiten;
  2. bedrijfsactiviteiten;
  3. culturele activiteiten;
  4. detailhandelsactiviteiten;
  5. dienstverleningsactiviteiten;
  6. horeca-activiteiten;
  7. industriële activiteiten;
  8. kantooractiviteiten;
  9. maatschappelijke activiteiten;
  10. recreatie-activiteiten;
  11. sportactiviteiten; en
  12. wonen.

Paragraaf 4.2.2 Bedrijventerrein

Artikel 4.54 Aanwijzing
Er is een gebiedstype Bedrijventerrein.
Artikel 4.55 Doelen en waarden
Lid 1
Binnen het Bedrijventerrein gelden de volgende doelen als bedoeld in artikel 2.1:
  1. het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
  2. het bieden van voldoende fysieke en milieuruimte voor milieubelastende bedrijven en andere activiteiten, anders dan wonen;
  3. het kunnen benutten van de openbare ruimte voor verkeer, parkeren en afvalinzameling;
  4. het waarborgen van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  5. het waarborgen van de veiligheid;
  6. het beschermen van de gezondheid;
  7. het beschermen van het milieu;
  8. het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
  9. het doelmatig gebruik van energie en grondstoffen
  10. het doelmatig beheren van afvalstoffen;
  11. het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;
  12. het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;
  13. het kunnen produceren binnen gesloten kringlopen; en
  14. het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress.
Lid 2
[optioneel: Binnen het Bedrijventerrein gelden de omgevingswaarden, bedoeld in artikel 2.x.]
Artikel 4.56 Regels voor activiteiten met gebruiksruimte
Lid 1
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden binnen het Bedrijventerrein, voor zover het gaat om activiteiten met gebruiksruimte als bedoeld in artikel 4.53, alleen de volgende activiteiten verricht:
  1. bedrijfsactiviteiten;
  2. wonen, uitsluitend binnen de locatie 'wonen';
  3. detailhandelsactiviteiten, uitsluitend als het gaat om grootschalige detailhandelsactiviteiten binnen de locatie 'grootschalige detailhandelsactiviteiten';
  4. horeca-activiteiten, uitsluitend binnen de locatie 'horeca-activiteiten';
  5. sportactiviteiten, uitsluitend als het gaat om:
    1. het exploiteren van sportscholen binnen de locatie 'sportscholen'; of
    2. het exploiteren van een manege binnen de locatie 'manege op bedrijventerrein'; en
  6. kantooractiviteiten, uitsluitend binnen de locatie 'kantooractiviteiten'.
Lid 2
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden binnen een bedrijventerrein, voor zover het gaat om bedrijfsactiviteiten als bedoeld in het eerste lid, onder a, de volgende activiteiten niet verricht:
  1. activiteiten met externe veiligheidsrisico's, met uitzondering van activiteiten met externe veiligheidsrisico's binnen de locatie 'activiteiten met externe veiligheidsrisico's;
  2. Seveso-inrichtingen;
  3. activiteiten met betrekking tot een ippc-installatie; en
  4. mer-plichtige of mer-beoordelingsplichtige activiteiten als bedoeld in afdeling 11.2 van het Omgevingsbesluit.
Lid 3
Bij het verrichten van bedrijfsactiviteiten wordt voldaan aan:
  1. paragraaf 5.3.2 Trillingveroorzakende activiteit verrichten;
  2. paragraaf 5.3.5 Geluidveroorzakende activiteit verrichten;
  3. paragraaf 5.3.6 Geluidveroorzakende activiteit verrichten op een bedrijventerrein;
  4. paragraaf 5.3.9 Geurveroorzakende activiteit verrichten - algemeen;
  5. paragraaf 5.3.11 Geurveroorzakende activiteit verrichten - categorie II;
  6. paragraaf 5.3.15 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - algemeen;
  7. paragraaf 5.3.17 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - categorie II;
  8. paragraaf 5.3.23 Buiten opslaan van brandbare stoffen;
  9. paragraaf 5.3.40 Bedrijfsactiviteit verrichten - categorie II; en
  10. paragraaf 5.3.41 Risicovolle activiteit verrichten - categorie I.
Lid 4
Bij het wonen wordt voldaan aan:
  1. paragraaf 5.3.3 Trillinggevoelig gebouw toevoegen;
  2. paragraaf 5.3.7 Geluidgevoelig gebouw toevoegen binnen een geluidaandachtsgebied - categorie I;
  3. paragraaf 5.3.8 Geluidgevoelig gebouw toevoegen binnen een geluidaandachtsgebied - categorie II;
  4. paragraaf 5.3.12 Geurgevoelig gebouw toevoegen - categorie II;
  5. paragraaf 5.3.15 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - algemeen;
  6. paragraaf 5.3.16 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - categorie I;
  7. paragraaf 5.3.22 Kwetsbare gebouwen en locaties toevoegen - categorie II; en
  8. paragraaf 5.3.36 Wonen - categorie I.
Lid 5
Bij het verrichten van detailhandelsactiviteiten wordt voldaan aan:
  1. paragraaf 5.3.2 Trillingveroorzakende activiteit verrichten;
  2. paragraaf 5.3.5 Geluidveroorzakende activiteit verrichten;
  3. paragraaf 5.3.6 Geluidveroorzakende activiteit verrichten op een bedrijventerrein;
  4. paragraaf 5.3.9 Geurveroorzakende activiteit verrichten - algemeen;
  5. paragraaf 5.3.11 Geurveroorzakende activiteit verrichten - categorie II;
  6. paragraaf 5.3.15 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - algemeen;
  7. paragraaf 5.3.17 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - categorie II; en
  8. paragraaf 5.3.44 Detailhandelsactiviteit verrichten - categorie II.
Lid 6
Bij het verrichten van horeca-activiteiten wordt voldaan aan:
  1. paragraaf 5.3.5 Geluidveroorzakende activiteit verrichten;
  2. paragraaf 5.3.6 Geluidveroorzakende activiteit verrichten op een bedrijventerrein;
  3. paragraaf 5.3.9 Geurveroorzakende activiteit verrichten - algemeen;
  4. paragraaf 5.3.11 Geurveroorzakende activiteit verrichten - categorie II;
  5. paragraaf 5.3.15 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - algemeen;
  6. paragraaf 5.3.17 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - categorie II; en
  7. paragraaf 5.3.46 Horeca-activiteit verrichten - categorie II; en
  8. voor zover de horeca-activiteiten niet inpandig plaatsvinden:
    1. paragraaf [PM] horecaterrasactiviteiten; en
    2. PM
Lid 7
Bij het verrichten van sportactiviteiten wordt voldaan aan:
  1. paragraaf 5.3.2 Trillingveroorzakende activiteit verrichten;
  2. paragraaf 5.3.5 Geluidveroorzakende activiteit verrichten;
  3. paragraaf 5.3.6 Geluidveroorzakende activiteit verrichten op een bedrijventerrein;
  4. paragraaf 5.3.9 Geurveroorzakende activiteit verrichten - algemeen;
  5. paragraaf 5.3.11 Geurveroorzakende activiteit verrichten - categorie II;
  6. paragraaf 5.3.15 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - algemeen;
  7. paragraaf 5.3.17 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - categorie II;
  8. paragraaf 5.3.47 Sportschool exploiteren; en
  9. paragraaf 5.3.49 Manege exploiteren op het bedrijventerrein.
Lid 8
Bij kantooractiviteiten wordt voldaan aan:
  1. paragraaf 5.3.2 Trillingveroorzakende activiteit verrichten;
  2. paragraaf 5.3.5 Geluidveroorzakende activiteit verrichten;
  3. paragraaf 5.3.6 Geluidveroorzakende activiteit verrichten op een bedrijventerrein;
  4. paragraaf 5.3.9 Geurveroorzakende activiteit verrichten - algemeen;
  5. paragraaf 5.3.10 Geurveroorzakende activiteit verrichten - categorie I;
  6. paragraaf 5.3.15 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - algemeen;
  7. paragraaf 5.3.16 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - categorie I; en
  8. paragraaf 5.3.48 Kantooractiviteit verrichten.

Paragraaf 4.2.3 Woongebied

Artikel 4.57 Aanwijzing
Er is een gebiedstype Woongebied.
Artikel 4.58 Doelen en waarden
Binnen het Woongebied gelden de volgende doelen, bedoeld in artikel 2.1:
  1. het waarborgen van de veiligheid;
  2. het beschermen van de gezondheid;
  3. het beschermen van het milieu;
  4. het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden;
  5. de kwaliteit van bouwwerken;
  6. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;
  7. de energiezuinigheid van bouwwerken;
  8. het beperken van hinder; en
  9. het benutten van locaties en bouwwerken.
Artikel 4.59 Regels over activiteiten met gebruiksruimte
Lid 1
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden binnen het Woongebied, voor zover het gaat om activiteiten met gebruiksruimte als bedoeld in artikel 4.53, alleen de volgende activiteiten verricht:
  1. wonen;
  2. maatschappelijke activiteiten;
  3. bedrijfsactiviteiten:
    1. uitsluitend binnen de locatie 'bedrijfsactiviteiten'; en
    2. als het gaat om het exploiteren van een hondenkennel: uitsluitend binnen de locatie 'hondenkennel';
  4. horeca-activiteiten, uitsluitend als het gaat om lichte horeca-activiteiten als bedoeld in artikel 5.463 binnen de locatie 'horeca-activiteiten'; en
  5. detailhandelsactiviteiten, uitsluitend binnen de locatie 'detailhandelsactiviteiten'.
Lid 2
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden binnen het Woongebied de volgende activiteiten, bedoeld in het eerste lid, niet verricht:
  1. voor zover het gaat om detailhandelsactiviteiten: grootschalige detailhandelsactiviteiten; en
  2. voor zover het gaat om bedrijfsactiviteiten: het exploiteren van een hondenkennel, met uitzondering van het exploiteren van een hondenkennel binnen de locatie 'hondenkennel'.
Lid 3
Bij het wonen wordt voldaan aan:
  1. paragraaf 5.3.3 Trillinggevoelig gebouw toevoegen;
  2. paragraaf 5.3.4 Luchtkwaliteitgevoelig gebouw toevoegen;
  3. paragraaf 5.3.7 Geluidgevoelig gebouw toevoegen binnen geluidaandachtsgebied - categorie I;
  4. paragraaf 5.3.8 Geluidgevoelig gebouw toevoegen binnen geluidaandachtsgebied - categorie II;
  5. paragraaf 5.3.15 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - algemeen;
  6. paragraaf 5.3.16 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - categorie I; en
  7. paragraaf 5.3.21 Kwetsbare gebouwen en locaties toevoegen - categorie I.

Paragraaf 4.2.4 Woongebied-Transformatie

Artikel 4.60 Toepassingsbereik
In aanvulling op artikel 4.53 gaat deze paragraaf ook over verkeersactiviteiten.
Artikel 4.61 Aanwijzing
Er is een gebiedstype Woongebied-Transformatie.
Artikel 4.62 Doelen en waarden
Binnen het 'Woongebied-Transformatie' gelden de volgende doelen als bedoeld in artikel 2.1:
  1. het waarborgen van de veiligheid;
  2. het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;
  3. het beschermen van de gezondheid;
  4. het beschermen van het milieu;
  5. het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden;
  6. de kwaliteit van bouwwerken;
  7. het beschermen van cultureel erfgoed;
  8. het voorkomen van klimaatverandering;
  9. het beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering;
  10. het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;
  11. het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen;
  12. het beschermen van omgevingskwaliteit;
  13. het voorzien in voldoende woonruime;
  14. het realiseren van een suburbaan woongebied in een groen-blauwe setting;
  15. het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing;
  16. het bieden van ruimte aan de bedrijfsactiviteiten van bierbrouwerij Korhoen;
  17. het realiseren van een hoogwaardig woonmilieu;
  18. het realiseren van een fietsvriendelijk woongebied;
  19. het realiseren van een akoestisch aanvaardbar woongebied;
  20. het realiseren van een woongebied met een aanvaardbaar geurniveau;
  21. het realiseren van een veilig woongebied;
  22. een realiseren van een energieneutraal woongebied;
  23. het realiseren van een klimaatbestendig woongebied; en
  24. het realiseren van een speel- en beweegvriendelijk woongebied.
Artikel 4.63 Regels voor activiteiten met gebruiksruimte
Lid 1
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden binnen het Woongebied-Transformatie, voor zover het gaat om activiteiten met gebruiksruimte als bedoeld in artikel 4.53, alleen de volgende activiteiten verricht:
  1. horeca-activiteiten;
  2. maatschappelijke activiteiten;
  3. verkeersactiviteiten; en
  4. wonen.
Lid 2
Bij het verrichten van horeca-activiteiten wordt voldaan aan:
  1. PM
Lid 3
Bij het verrichten van maatschappelijke activiteiten wordt voldaan aan:
  1. PM
Lid 4
Bij verkeersactiviteiten wordt voldaan aan:
  1. paragraaf 5.3.13 Gemeenteweg, waterschapsweg of lokale spoorweg toevoegen;
  2. paragraaf 5.3.14 Gemeenteweg, waterschapsweg of lokale spoorweg wijzigen; en
  3. paragraaf 5.3.2 Trillingveroorzakende activiteit verrichten.
Lid 5
Bij wonen wordt voldaan aan:
  1. paragraaf 5.3.3 trillinggevoelig gebouw toevoegen;
  2. paragraaf 5.3.4 luchtkwaliteitgevoelig gebouw toevoegen;
  3. paragraaf 5.3.7 geluidgevoelig gebouw toevoegen binnen geluidaandachtsgebied - categorie I;
  4. paragraaf 5.3.8 geluidgevoelig gebouw toevoegen binnen geluidaandachtsgebied - categorie II;
  5. paragraaf 5.3.15 gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - algemeen;
  6. paragraaf 5.3.16 gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - categorie I;
  7. paragraaf 5.3.20 geurgevoelig gebouw toevoegen binnen geuraandachtsgebied - categorie II; en
  8. paragraaf 5.3.21 kwetsbaar gebouw en kwetsbare locatie toevoegen - categorie I.

Paragraaf 4.2.5 Buitengebied agrarisch

Artikel 4.64 Aanwijzing
Er is een gebiedstype Buitengebied agrarisch.
Artikel 4.65 Doelen en waarden
Lid 1
In het Buitengebied agrarisch gelden de volgende doelen als bedoeld in artikel 2.1:
  1. het beschermen van de gezondheid;
  2. het beschermen van het milieu;
  3. het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;
  4. het behouden van cultureel erfgoed;
  5. het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;
  6. het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;
  7. het beheren van infrastructuur;
  8. het beheren van watersystemen;
  9. het beheren van natuurgebieden;
  10. het gebruiken van bouwwerken;
  11. het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;
  12. het bevorderen van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling;
  13. het bieden van voldoende woonruimte; en
  14. het doelmatig beheren van afvalstoffen;
Lid 2
[optioneel: In het Buitengebied agrarisch gelden de omgevingswaarden, bedoeld in artikel 2.x.]
Artikel 4.66 Regels voor activiteiten met gebruiksruimte
Lid 1
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden binnen het Buitengebied agrarisch, voor zover het gaat om activiteiten met gebruiksruimte als bedoeld in artikel 4.53, alleen de volgende activiteiten verricht:
  1. agrarische activiteiten;
  2. horeca-activiteiten;
  3. recreatie-activiteiten; en
  4. wonen.
Lid 2
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden binnen het buitengebied geen intensieve veehouderijen als bedoeld in artikel 3.200, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving geëxploiteerd, met uitzondering van intensieve veehouderijen binnen de locatie 'intensieve veehouderij'.
Lid 3
Bij agrarische activiteiten wordt voldaan aan:
  1. paragraaf 5.3.2 Trillingveroorzakende activiteit verrichten;
  2. paragraaf 5.3.15 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - algemeen;
  3. paragraaf 5.3.16 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - categorie I;
  4. paragraaf 5.3.5 Geluidveroorzakende activiteit verrichten;
  5. paragraaf 5.3.23 Geluid veroorzaken door agrarische activiteiten;
  6. paragraaf 5.3.25 Geur veroorzaken door agrarische activiteiten - algemeen;
  7. paragraaf 5.3.26 Geur veroorzaken door het houden van landbouwhuisdieren met emissiefactor;
  8. paragraaf 5.3.27 Geur veroorzaken door het houden van landbouwhuisdieren zonder emissiefactor of paarden en pony's voor het berijden;
  9. paragraaf 5.3.28 Gewassen telen in de open lucht;
  10. paragraaf 5.3.33 Veehouderij exploiteren;
  11. paragraaf 5.3.34 Agrarische nevenactiviteit verrichten;
  12. paragraaf 5.3.29 Opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie;
  13. paragraaf 5.3.30 Opslaan van gebruikt substraatmateriaal van plantaardige oorsprong;
  14. paragraaf 5.3.31 Opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen; en
  15. paragraaf 5.3.32 Composteren of opslaan van groenafval.
Lid 4
Bij horeca-activiteiten wordt voldaan aan :
  1. paragraaf 5.3.5 Geluidveroorzakende activiteit verrichten;
  2. paragraaf 5.3.9 Geurveroorzakende activiteit verrichten - algemeen;
  3. paragraaf 5.3.10 Geurveroorzakende activiteit verrichten - categorie II;
  4. paragraaf 5.3.15 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - algemeen;
  5. paragraaf 5.3.16 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - categorie I; en
  6. paragraaf 5.3.45 Horeca-activiteit verrichten - categorie I.
Lid 5
Bij recreatie-activiteiten wordt voldaan aan:
  1. paragraaf 5.3.5 Geluidveroorzakende activiteit verrichten;
  2. paragraaf 5.3.15 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - algemeen;
  3. paragraaf 5.3.16 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - categorie I; en
  4. paragraaf 5.3.35 Gelegenheid bieden tot extensieve dagrecreatie.
Lid 6
Bij wonen wordt voldaan aan:
  1. paragraaf 5.3.3 Trillinggevoelig gebouw toevoegen;
  2. paragraaf 5.3.4 Luchtkwaliteitgevoelig gebouw toevoegen;
  3. paragraaf 5.3.7 Geluidgevoelig gebouw toevoegen binnen geluidaandachtsgebied - categorie I;
  4. paragraaf 5.3.8 Geluidgevoelig gebouw toevoegen binnen geluidaandachtsgebied - categorie II;
  5. paragraaf 5.3.15 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - algemeen;
  6. paragraaf 5.3.16 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - categorie I;
  7. paragraaf 5.3.21 Kwetsbare gebouwen en locaties toevoegen - categorie I;
  8. paragraaf 5.3.37 Wonen - categorie II; en
  9. paragraaf 5.3.38 Wonen - categorie III.

Paragraaf 4.2.6 Buitengebied natuur

Artikel 4.67 Aanwijzing
Er is een gebiedstype Buitengebied natuur.
Artikel 4.68 Doelen en waarden
Lid 1
In het Buitengebied natuur gelden de volgende doelen als bedoeld in artikel 2.1:
  1. het beschermen van de gezondheid;
  2. het beschermen van het milieu;
  3. het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden;
  4. het behoud van cultureel erfgoed;
  5. de natuurbescherming;
  6. de kwaliteit van bouwwerken;
  7. het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;
  8. het beheer van infrastructuur;
  9. het beheer van watersystemen;
  10. het beheer van natuurgebieden;
  11. het gebruik van bouwwerken;
  12. het doelmatig gebruik van energie en grondstoffen;
  13. een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling;
  14. gebieden bereikbaar en toegankelijk maken; en
  15. het doelmatig beheer van afvalstoffen.
Lid 2
[optioneel: In het Buitengebied natuur gelden de omgevingswaarden, bedoeld in artikel 2.x.]
Artikel 4.69 Regels over activiteiten met gebruiksruimte
Lid 1
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden binnen het Buitengebied natuur, voor zover het gaat om activiteiten met gebruiksruimte als bedoeld in artikel 4.53, alleen de volgende activiteiten verricht:
  1. horeca-activiteiten, uitsluitend als het gaat om lichte horeca-activiteiten; en
  2. recreatie-activiteiten, uitsluitend als het gaat om extensieve dagreacreatie..
Lid 2
Bij horeca-activiteiten wordt voldaan aan:
  1. paragraaf 5.3.5 Geluidveroorzakende activiteit verrichten; en
  2. paragraaf 5.3.45 Horeca-activiteit verrichten - categorie I.
Lid 3
Bij recreatie-activiteiten wordt voldaan aan:
  1. paragraaf 5.3.5 Geluidveroorzakende activiteit verrichten;
  2. paragraaf 5.3.15 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - algemeen;
  3. paragraaf 5.3.16 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - categorie I; en
  4. paragraaf 5.3.35 Gelegenheid bieden tot extensieve dagrecreatie.

Hoofdstuk 5 Activiteiten

Afdeling 5.1 Algemene bepalingen

Artikel 5.1 Toepassingsbereik

Met uitzondering van afdeling 5.1 en paragraaf 5.3.1 is een paragraaf in dit hoofdstuk alleen van toepassing voor zover dat in hoofdstuk 4 is bepaald.

Artikel 5.2 Normadressaat

Aan de hoofdstukken 4 en 5 wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 5.3 Maatwerkvoorschriften

Lid 1
Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld, of een vergunningvoorschrift als bedoeld in artikel 4.5 van de wet kan aan een omgevingsvergunning als bedoeld in dit hoofdstuk worden verbonden, over de regels over activiteiten in dit hoofdstuk, tenzij anders is bepaald.
Lid 2
Met een maatwerkvoorschrift of vergunningvoorschrift kan worden afgeweken van de regels over activiteiten in dit hoofdstuk, tenzij anders is bepaald of hoofdstuk 5 van het Besluitkwaliteit leefomgeving zich daar tegen verzet.
Lid 3
Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in dit hoofdstuk kan worden verbonden.
Lid 4
Het eerste en tweede lid gelden niet voor zover het stellen van maatwerkvoorschriften is uitgesloten in het Besluit activiteiten leefomgeving.
Lid 5
Bij het stellen van een maatwerkvoorschrift over de regels in dit hoofdstuk worden de oogmerken, met het oog waarop de regels in de betreffende titel, afdeling of paragraaf zijn gesteld, in acht genomen.

Artikel 5.4 Specifieke zorgplicht

Degene die een activiteit als bedoeld in dit hoofdstuk verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de oogmerken, met het oog waarop de regels in de betreffende titel, afdeling of paragraaf zijn gesteld, is verplicht:
  1. alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
  2. voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
  3. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten, voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

Artikel 5.5 Algemene gegevens bij een melding

Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:
  1. de aanduiding van de activiteit;
  2. de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;
  3. het adres waarop de activiteit wordt verricht; en
  4. de dagtekening.

Artikel 5.6 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden

Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders, worden die ondertekend en voorzien van:
  1. de aanduiding van de activiteit;
  2. de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;
  3. het adres waarop de activiteit wordt verricht; en
  4. de dagtekening.

Artikel 5.7 Gegevens bij het wijzigen van naam, adres of normadressaat

Lid 1
Voordat de naam of het adres, bedoeld in de artikelen artikel 5.5 of artikel 5.6, wijzigen, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Lid 2
Ten minste vier weken voor de activiteit dooreen ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 5.8 Gegevens en bescheiden op verzoek van het college van burgemeester en wethouders

Lid 1
Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels in dit hoofdstuk en maatwerkvoorschriften op grond van dit hoofdstuk voor de activiteit toereikend zijn gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de fysieke leefomgevingen de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
Lid 2
Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 5.9 Algemene aanvraagvereisten omgevingsvergunning

[gereserveerd]

Artikel 5.10 Gelijkwaardige maatregelen (algemeen)

[gereserveerd]

Artikel 5.11 Informeren over een ongewoon voorval

[gereserveerd]

Artikel 5.12 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval

Lid 1
Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
  1. informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;
  2. informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;
  3. andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en
  4. informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.
Lid 2
Het eerste lid geldt niet voor milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteitenleefomgeving.

Artikel 5.13 Informeren over bijzondere omstandigheden die geen ongewoon voorval zijn

[gereserveerd]

Artikel 5.14 Maatregelen bij bijzondere omstandigheden in de fysieke leefomgeving

[gereserveerd]

Artikel 5.15 Algemene beoordelingsregel

Lid 1
Dit artikel is van toepassing op het verrichten van de activiteiten, bedoeld in:
  1. [paragrafen uit hoofdstuk 5 waar het tweede lid voor zou moeten gelden]
Lid 2
Voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid waarvoor overeenkomstig de daarop toepasselijke beoordelingsregels geen omgevingsvergunning kan worden verleend, of die niet overeenkomstig de voor de activiteit geldende algemene regels kan worden uitgevoerd, kan een omgevingsvergunning worden verleend als:
[beoordelingscriteria en aanduiding van het bredere doel (art. 2.2) wat ondanks de genoemde strijd met hoofdstuk 5 toch tot een vergunning kan leiden, bijv.
  1. er geen geschikte alternatieven zijn en het doorgang vinden van de activiteit noodzakelijk is met het oog op een van de doelen, bedoeld in artikel 2.1;
  2. de voor een of meer omgevingswaarden, bedoeld in artikel <<specificeer>>, of omgevingsdoelen bedoeld in artikel <<specificeer>> nadelige gevolgen van de activiteit niet leiden tot [een overkoepelend belang] of tot een onevenwichtige toedeling van functies aan locaties; en
  3. het met weigering van de omgevingsvergunning of handhaving van de algemene regel, bedoeld in de aanhef, te dienen belang onevenredig is in verhouding tot het oogmerk van de activiteit.]
Lid 3
Bij de toepassing van het tweede lid, weegt het college van burgemeester en wethouders de rechtstreeks bij de activiteit betrokken omgevingswaarden of omgevingsdoelen, bedoeld in artikel <specificeer>, af voor zover niet uit een instructieregel, dit omgevingsplan of de aard van de betrokken activiteit een beperking voortvloeit.

Artikel 5.16 Inherente afwijkingsmogelijkheid

Lid 1
Binnen het reserveringsgebied HOV kan een omgevingsvergunning worden verleend voor wonen, met inbegrip van de daarbij behorende bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden, als:
  1. in 2030 geen HOV-verbinding is aangelegd binnen het reserveringsgebied HOV;
  2. er geen concreet zicht bestaat op de aanleg van een HOV-verbinding; en
  3. de doelen, bedoeld in artikel 4.20, onder g en h, op een andere manier dan door het aanleggen van een HOV-verbinding worden bereikt.
Lid 2
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit:
  1. voldoet aan de regels, bedoeld in artikel 4.63, vijfde lid;
  2. noodzakelijk is met het oog op het doel ‘voorzien in voldoende woonruimte’; en
  3. niet leidt tot een onevenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Afdeling 5.2 Thematische activiteiten

Paragraaf 5.2.1 Bouwen - algemeen

Artikel 5.17 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over:
  1. het bouwen van hoofdgebouwen;
  2. het bouwen van bedrijfsgebouwen;
  3. het bouwen van bijbehorende bouwwerken;
  4. het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  5. het bouwen van agrarische bedrijfswoningen; en
  6. het bouwen van ruimte-voor-ruimte woningen.
Artikel 5.18 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het beschermen van [landschappelijke en] stedenbouwkundige waarden;
  2. het beschermen van de architectonische kwaliteit van bouwwerken;
  3. het beschermen van het woon- en leefklimaat;
  4. het waarborgen van de veiligheid;
  5. het voorkomen van hinder en overlast;
  6. het beschermen van de gezondheid; en
  7. voor zover het gaat om het bouwen van agrarische bedrijfsgebouwen, het bouwen van agrarische bedrijfswoningen en het bouwen van ruimte-voor-ruimte woningen:
    1. het beschermen van het milieu;
    2. het beschermen van de openheid van het landschap;
    3. het voorkomen van leegstand van voormalige agrarische bebouwing;
    4. het beschermen van cultuurhistorische waarden; en
    5. het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen.
Artikel 5.19 Meetbepalingen
Bij het bouwen van bouwwerken wordt op de volgende wijze gemeten:
  1. bebouwingsgebied: achtererfgebied en de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grondonder het oorspronkelijk hoofdgebouw;
  2. bouwhoogte: de afstand vanaf het straatpeil tot aan het hoogste punt van het gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen;
  3. dakhelling: de hoek die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak;
  4. oppervlakte van een bouwwerk: de oppervlakte, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; en
  5. straatpeil:
    1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; en
    2. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
Artikel 5.20 Specifieke zorgplicht
De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 5.4, houdt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 5.17, in ieder geval in dat:
  1. beschadiging van bestaande werken zo veel mogelijk wordt voorkomen;
  2. belemmering van het gebruik van bestaande werken zo veel mogelijk wordt voorkomen of beperkt; en
  3. bij werkzaamheden die kunnen leiden tot beschadiging of belemmering van wegen, van in de weg gelegen werken en van andere roerende of onroerende zaken op een aangrenzend perceel of op een aan het bouw- of sloopterrein grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen, alle maatregelen worden getroffen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om die beschadiging of belemmering te voorkomen of niet te laten voortduren.
Artikel 5.21 Verboden bouwactiviteiten
De volgende bouwactiviteiten worden niet verricht:
  1. bouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2.15f van het Besluit bouwwerken leefomgeving, die niet voldoen aan de eisen in:
    1. dat artikel; en
    2. de paragrafen paragraaf 5.2.2 tot en met paragraaf 5.2.10; en
  2. bouwactiviteiten anders dan de bouwactiviteiten, bedoeld in de paragrafen paragraaf 5.2.2 tot en met paragraaf 5.2.10.
Artikel 5.22 Aanvullende beoordelingsregels parkmanagement bedrijventerrein
Lid 1
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk binnen het gebiedstype 'bedrijventerrein' wordt alleen verleend als aan de volgende kwaliteitseisen uit het [PM maatregelpakket parkmanagement] wordt voldaan:
  1. het beeldkwaliteitsplan; en
  2. PM
Lid 2
Bij de aanvraag van de vergunning wordt aangegeven op welke wijze de aanvraag tegemoet komt aan de gestelde kwaliteitseisen, voor zover deze relevant zijn voor de aangevraagde activiteit.
Artikel 5.23 Uitzetten rooilijnen, bebouwingsgrenzen en straatpeil
Met het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of een omgevingsplanactiviteit is verleend wordt niet begonnen voordat:
  1. de rooilijnen of bebouwingsgrenzen op het bouwterrein zijn uitgezet; en
  2. het straatpeil is uitgezet.
Artikel 5.24 Aansluiting op distributienet voor elektriciteit
Lid 1
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid is een voorziening voor het afnemen en gebruiken van elektriciteit in een bouwwerk aangesloten op het distributienet voor elektriciteit als de aansluitafstand niet groter is dan 100 m of groter is dan 100 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 100 m.
Lid 2
Het eerste lid is niet van toepassing op het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom of een drijvend bouwwerk.
Artikel 5.25 Aansluiting op distributienet voor gas
Lid 1
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid is een voorziening voor het afnemen en gebruiken van gas in een bouwwerk aangesloten op het distributienet voor gas als:
  1. artikel 10, zesde lid, onder a of b, van de Gaswet op de aansluiting van toepassing is; en
  2. de aansluitafstand niet groter is dan 40 m of groter is dan 40 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 40 m.
Lid 2
Het eerste lid is niet van toepassing op het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom of een drijvend bouwwerk.
Artikel 5.26 Aansluiting op distributienet voor warmte
Lid 1
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid en de energiezuinigheid en de bescherming van het milieu is een te bouwen bouwwerk met een of meer verblijfsgebieden aangesloten op het in het warmteplan bedoelde distributienet voor warmte als:
  1. het in het warmteplan geplande aantal aansluitingen op het distributienet op het moment van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk nog niet is bereikt; en
  2. de aansluitafstand niet groter is dan 40 m of groter is dan 40 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 40 m.
Lid 2
Een gelijkwaardige maatregel voor een aansluiting op het distributienet voor warmte heeft ten minste dezelfde mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu als wordt bereikt met de in het warmteplan voor die aansluiting opgenomen mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu.
Lid 3
Onverminderd het vierde lid, zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing op het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom of een drijvend bouwwerk.
Lid 4
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 9.2, tiende lid, van het Bouwbesluit 2012 voor een gebied een aansluitplicht op het distributienet voor warmte geldt, blijft die aansluitplicht voor dat gebied van toepassing.
Artikel 5.27 Aansluiting op distributienet voor drinkwater
Met het oog op het beschermen van de gezondheid is een voorziening voor het afnemen en gebruiken van drinkwater in een bouwwerk aangesloten op het distributienet voor drinkwater als de aansluitafstand niet groter is dan 40 m of groter is dan 40 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 40 m.
Artikel 5.28 Aansluiting van afvoer huishoudelijk afvalwater en hemelwater
Lid 1
Met het oog op het beschermen van de gezondheid ligt een ondergrondse doorvoer van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater door een uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk zoveel mogelijk haaks op de scheidingsconstructie.
Lid 2
De gebouwaansluiting van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater op de op het eigen erf of terrein gelegen riolering of een andere voorziening voor afvoer van afvalwater is zodanig dat bij zetting de dichtheid van de aansluiting en de afvoer gehandhaafd blijft.
Lid 3
Een terreinleiding waardoor huishoudelijk afvalwater wordt geleid:
  1. heeft geen vernauwing in de stroomrichting;
  2. heeft een vloeiend beloop;
  3. is waterdicht;
  4. heeft een voldoende inwendige middellijn; en
  5. bevat geen beer- of rottingput.
Lid 4
Bij maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 5.3 kan in ieder geval worden bepaald:
  1. als voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater een openbaar vuilwaterriool of een ander passend systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet aanwezig is waarop kan worden aangesloten: op welke plaats, op welke hoogte en met welke inwendige middellijn de voor aansluiting van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater op dat riool of systeem noodzakelijke perceelaansluitleiding bij de gevel van het bouwwerk of de grens van het erf of terrein wordt aangelegd;
  2. als voor de afvoer van hemelwater een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool aanwezig is waarop kan worden aangesloten, en hemelwater op dat stelsel of riool mag worden gebracht: op welke plaats, op welke hoogte en met welke inwendige middellijn de voor aansluiting van een voorziening voor de afvoer van hemelwater op dat stelsel of riool noodzakelijke perceelaansluitleiding bij de gevel van het bouwwerk of de grens van het erf of terrein wordt aangelegd; en
  3. of, en zo ja welke voorzieningen in de afvoervoorziening of de op het erf of terrein gelegen riolering moeten worden aangebracht om het functioneren van de afvoervoorzieningen, naburige aansluitingen en de openbare voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater te waarborgen.
Artikel 5.29 Bluswatervoorziening
Lid 1
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid heeft een bouwwerk een toereikende bluswatervoorziening, tenzij de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk dat niet vereist.
Lid 2
De afstand tussen de bluswatervoorziening en een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of, als deze niet aanwezig is, een toegang van het bouwwerk is ten hoogste 40 m.
Lid 3
De bluswatervoorziening is onbeperkt toegankelijk voor bluswerkzaamheden.
Artikel 5.30 Bereikbaarheid bouwwerk voor hulpverleningsdiensten
Lid 1
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid ligt tussen de openbare weg en ten minste een toegang van een gebouw of ander bouwwerk voor het verblijven van personen een verbindingsweg die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.
Lid 2
Het eerste lid is niet van toepassing:
  1. op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
  2. op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2;
  3. op een lichte industriefunctie alleen voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
  4. als de toegang van het bouwwerk op ten hoogste 10 m van een openbare weg ligt; of
  5. als de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk geen verbindingsweg vereist.
Lid 3
Tenzij elders in dit omgevingsplan of een gemeentelijke verordening anders bepaald, heeft een verbindingsweg:
  1. een breedte van ten minste 4,5 m;
  2. een verharding over een breedte van ten minste 3,25 m die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kilogram;
  3. een vrijgehouden hoogte boven de kruin van de weg van ten minste 4,2 m; en
  4. een doeltreffende afwatering.
Lid 4
Een verbindingsweg is over de voorgeschreven hoogte en breedte, bedoeld in het derde lid, vrijgehouden voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.
Lid 5
Hekwerken die een verbindingsweg afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met het bevoegd gezag is bepaald.
Artikel 5.31 Opstelplaatsen voor brandweervoertuigen
Lid 1
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid zijn bij een bouwwerk voor het verblijven van personen zodanige opstelplaatsen voor brandweervoertuigen dat een doeltreffende verbinding tussen die voertuigen en de bluswatervoorziening kan worden gelegd.
Lid 2
Het eerste lid is niet van toepassing:
  1. op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
  2. op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2;
  3. op een lichte industriefunctie alleen voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090; of
  4. als de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk geen opstelplaatsen vereist
Lid 3
De afstand tussen een opstelplaats en een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of, als deze niet aanwezig is, een toegang van het bouwwerk is ten hoogste 40 m.
Lid 4
Een opstelplaats voor brandweervoertuigen is over de hoogte en breedte, bedoeld in artikel 5.30, derde lid, vrijgehouden voor brandweervoertuigen.
Lid 5
Hekwerken die een opstelplaats afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met het bevoegd gezag is bepaald.

Paragraaf 5.2.2 Hoofdgebouw bouwen - categorie I

Artikel 5.32 Toepassingsbereik
Lid 1
Deze paragraaf gaat over het bouwen van hoofdgebouwen binnen het ambtsgebied, met uitzondering van het Woongebied-transformatie.
Lid 2
Deze paragraaf gaat niet over:
  1. agrarische bedrijfswoning bouwen als bedoeld in paragraaf 5.2.4;
  2. ruimte-voor-ruimte woning bouwen als bedoeld in paragraaf 5.2.5; en
  3. bedrijfsgebouw bouwen als bedoeld in paragraaf 5.2.6.
Artikel 5.33 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;
  2. het beschermen van cultuurhistorische waarden;
  3. beschermen van het woon- en leefklimaat;
  4. het beschermen van de architectonische kwaliteit van bouwwerken; en
  5. het beschermen van de gezondheid.
Artikel 5.34 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een hoofdgebouw te bouwen binnen het ambtsgebied, met uitzondering van het Woongebied-transformatie.
Artikel 5.35 Bijzondere aanvraagvereisten
Lid 1
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een hoofdgebouw worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. de plattegronden van alle verdiepingen en een doorsnedetekening voor de nieuwe situatie en, voor zover daarvan sprake is, de bestaande situatie;
  2. de beoogde activiteiten, bedoeld in afdeling 5.3, in het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft;
  3. een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2;
  4. een situatietekening van de bestaande toestanden een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop de afmetingen van het perceel en het bebouwd oppervlak, en de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;
  5. de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen; en
  6. de inrichting van parkeervoorzieningen op het eigen terrein.
Lid 2
Voor de toetsing aan de beleidsregel, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet, worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;
  2. principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;
  3. kleurenfoto's van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing; en
  4. een opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking.
Artikel 5.36 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
Lid 1
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
  1. het aangevraagde bouwwerk naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders een bijdrage levert aan het verbeteren van de stedenbouwkundige structuur;
  2. landschappelijke en cultuurhistorische waarden naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet onevenredig worden aangetast;
  3. de maatvoering van het aangevraagde bouwwerk naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders aansluit op de maatvoering van omliggende bebouwing;
  4. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van omliggende gebouwen en locaties naar het oordeel van
    het college van burgemeester en wethouders niet onevenredig worden aangetast;
  5. bij vervangende nieuwbouw: de oppervlakte maximaal [x% of x meter] groter is dan het te vervangen hoofdgebouw;
  6. de beoogde activiteiten in het aangevraagde bouwwerk in overeenstemming zijn met de regels in afdeling 5.3 die voor het gebiedstype zijn aangewezen; en
  7. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, bijdraagt aan het verbeteren van de omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens de beleidsregel, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet.
Lid 2
Het eerste lid, aanhef en onder g, is niet van toepassing als het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder g, toch moet worden verleend.

Paragraaf 5.2.3 Hoofdgebouw bouwen - categorie II

Artikel 5.37 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het bouwen van hoofdgebouwen binnen Woongebied-Transformatie.
Artikel 5.38 Oogmerken
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:
  1. het bereiken van een suburbaan woonmilieu in groen-blauwe setting;
  2. het bereiken van een hoge architectonische kwaliteit van bouwwerken;
  3. het bereiken van een klimaatbestendig woongebied; en
  4. het beschermen van cultuurhistorische waarden.
Artikel 5.39 Algemene regels voor hoofdgebouwen
Lid 1
Hoekwoningen zijn georiënteerd op twee openbare zijden.
Lid 2
Hoofdgebouwen worden binnen het bebouwingsvlak gebouwd.
Lid 3
Het aantal woningen binnen Woongebied-Transformatie is niet meer dan 800, waarbij binnen deelgebied II het aantal woningen niet meer is dan 300.
Lid 4
De dakvoet van woningen binnen deelgebied II is ten hoogste 6 m.
Lid 5
De daknok van woningen binnen deelgebied II is ten hoogste 10 m.
Lid 6
Binnen de zone afschermende bebouwing, voor zover gelegen binnen deelgebied II, is de hoogte van woningen ten minste 20 m en ten hoogste 30 m.
Lid 7
De hoogte van overige hoofdgebouwen binnen deelgebied II is niet meer dan 12 m.
Lid 8
Binnen deelgebied II is de afstand van hoofdgebouwen tot de perceelsgrens ten minste [xx] m.
Artikel 5.40 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een hoofdgebouw te bouwen binnen Woongebied-Transformatie.
Artikel 5.41 Bijzondere aanvraagvereisten
Lid 1
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een hoofdgebouw worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. een opgave van de bouwkosten;
  2. de beoogde en de huidige activiteiten met gebruiksruimte als bedoeld in artikel 4.53, in de bouwwerken en bijbehorende locaties waarop de aanvraag betrekking heeft;
  3. een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2 van het deel van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;
  4. de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen;
  5. de inrichting van parkeervoorzieningen op het eigen terrein; en
  6. een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop:
    1. de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;
    2. de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;
    3. de wijze waarop de locatie wordt ontsloten;
    4. de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en
    5. het beoogd gebruik van de gronden behorende bij het voorgenomen bouwwerk.
Lid 2
Voor de toetsing aan de beleidsregel, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet, worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;
  2. principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;
  3. kleurenfoto's van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing; en
  4. een opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking.
Artikel 5.42 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
Lid 1
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
  1. de situering en maatvoering van het aangevraagde bouwwerk op zich zelf als in relatie tot andere bouwwerken naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders een bijdrage levert aan het bereiken van een suburbaan woonmilieu;
  2. landschappelijke en cultuurhistorische waarden naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet onevenredig worden aangetast;
  3. voldaan wordt aan artikel 5.39;
  4. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, bijdraagt aan het verbeteren van de omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens de beleidsregel, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet; en
  5. voldaan wordt aan de regels over activiteiten met gebruiksruimte, bedoeld in afdeling 5.3, die voor Woongebied-Transformatie zijn aangewezen.
Lid 2
In afwijking van het eerste lid wordt een vergunning voor het bouwen van een hoofdgebouw binnen deelgebied II verleend als:
  1. voldaan wordt aan artikel 5.39; en
  2. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, bijdraagt aan het verbeteren van de omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens de beleidsregel, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet.
Lid 3
Bij de beoordeling of sprake is van een suburbaan woonmilieu, bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt in ieder geval rekening gehouden met de volgende aspecten:
  1. het aantal woningen per hectare niet meer is dan 20, tenzij er naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders omstandigheden zijn die een groter aantal woningen per hectare rechtvaardigen;
  2. op hoeken worden geen blinde kopgevels gebouwd;
  3. grondgebonden woningen een zadel- of een lessenaarsdak hebben met een hellingshoek tussen de 30 en 60 graden; en
  4. woningen staan niet in één (rooi)lijn, maar verspringen ten opzichte van elkaar, van minimaal 5 meter uit de erfgrens tot maximaal 8 m uit de erfgrens.
Lid 4
Onder omstandigheden als bedoeld in het derde lid, onder a, worden in ieder geval verstaan:
  1. ligging nabij een halte voor hoogwaardig openbaar vervoer; en
  2. het verbeteren van de akoestische kwaliteit met afschermende bebouwing.
Lid 5
In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, en het tweede lid, aanhef en onder a, kan de omgevingsvergunning worden verleend in afwijking artikel 5.39 als daarbij de oogmerken, bedoeld in artikel 5.38, in acht worden genomen.

Paragraaf 5.2.4 Agrarische bedrijfswoning bouwen

Artikel 5.43 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het bouwen van agrarische bedrijfswoningen.
Artikel 5.44 Plaats en afmetingen
Lid 1
Het aantal bedrijfswoningen per bouwvlak is één, tenzij anders is bepaald.
Lid 2
De afstand ten opzichte van de weg bedraagt [x] m.
Lid 3
De hoogte van de dakvoet bedraagt ten hoogste [x] m.
Lid 4
De hoogte van de daknok bedraagt ten hoogste [x] m.
Lid 5
De inhoud van de woning bedraagt ten hoogste [x] m.
Lid 6
Het dak van de woning heeft een hellingshoek van ten hoogste [x].
Artikel 5.45 Materiaal- en kleurgebruik
[gereserveerd]
Artikel 5.46 Meldingsplicht
Lid 1
Het is verboden een agrarisch bedrijfsgebouw te bouwen zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
Lid 2
Een melding bevat:
  1. kleurenfoto’s van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing;
  2. opgave van de hoogte, breedte en diepte van het bouwwerk;
  3. tekeningen van alle gevels van het bouwwerk;
  4. principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk; en
  5. opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking.

Paragraaf 5.2.5 Ruimte-voor-ruimte woning bouwen

Artikel 5.47 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het bouwen van een ruimte-voor-ruimtewoning op een agrarisch bouwwerkperceel.
Artikel 5.48 Agrarisch bouwwerkperceel
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder agrarisch bouwwerkperceel verstaan: aaneengesloten locatie, waarbinnen bedrijfsgebouwen, bijgebouwen, bedrijfswoning(en) met bijbehorend erf en tuin en andere bouwwerken zijn geconcentreerd.
Artikel 5.49 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een ruimte-voor-ruimtewoning te bouwen op een agrarisch bouwwerkperceel.
Artikel 5.50 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. PM
Artikel 5.51 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
  1. het agrarisch bouwwerkperceel niet optimaal is gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw;
  2. de bestaande bedrijfsgebouwen zijn of worden gesloopt, waarbij geldt dat bij sloop van:
    1. 750-2500 m2: 1 woning is toegestaan;
    2. 2500-4000 m2: 2 woningen zijn toegestaan; en
    3. 4000 m2 of meer: 3 woningen zijn toegestaan;
  3. voldaan wordt aan het beginsel van bebouwingsconcentratie [of: wordt gebouwd binnen het bouwvlak];
  4. sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
  5. omliggende activiteiten niet onevenredig worden beperkt; en
  6. de bebouwing landschappelijk goed wordt ingepast.

Paragraaf 5.2.6 Bedrijfsgebouw bouwen

Artikel 5.52 Toepassingsbereik
Lid 1
Deze paragraaf gaat over het bouwen van bedrijfsgebouwen.
Lid 2
Deze paragraaf gaat niet over het bouwen van agrarische bedrijfsgebouwen.
Artikel 5.53 Situering en bebouwingsdichtheid
Lid 1
De afstand van een bedrijfsgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste [x] m.
Lid 2
De afstand van een bedrijfsgebouw tot de achterste perceelsgrens bedraagt ten hoogste [x] m.
Lid 3
Van de oppervlakte van een perceel wordt ten hoogste [x]% bebouwd met bedrijfsgebouwen, inclusief overkappingen en luifels.
Artikel 5.54 Afmetingen
Lid 1
De bouwhoogte van een bedrijfsgebouw bedraagt ten hoogste [x] m.
Lid 2
Met een maatwerkvoorschrift wordt alleen afgeweken van het eerste lid, als:
  1. de bouwhoogte van ten hoogste [x] m is;
  2. de afwijking betrekking heeft op ten hoogste [x]% van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen op een perceel;
  3. door maatregelen of op een andere manier onevenredige hinder voor belanghebbenden wordt voorkomen;
  4. de hogere bouwhoogte uit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit inpasbaar is; en
  5. aan de volgende kwaliteitseisen uit het [PM maatregelpakket parkmanagement] wordt voldaan:
    1. het beeldkwaliteitsplan; en
    2. PM
Artikel 5.55 Uiterlijk
Een bedrijfsgebouw voldoet aan de ruimtelijke kwaliteitseisen, bedoeld in [PM].
Artikel 5.56 Blauw-groen dak
Lid 1
Met het oog op het beperken van wateroverlast wordt bij nieuwbouw van een bedrijfsgebouw met een oppervlakte van ten minste [x] m2 voorzien in de aanleg van een blauw-groen dak.
Lid 2
Het dak heeft een bergingscapaciteit van ten minste [x] mm.
Lid 3
De bergingscapaciteit is tussen [x] en [x] dagen weer volledig beschikbaar.
Artikel 5.57 Energieprestatie kantoorgebouwen
Lid 1
Een gebouw, of gedeelte daarvan, met een bruto vloeroppervlakte van tenminste 100 m2 voor kantooractiviteiten, wordt alleen gebouwd als dit:
  1. een energiebehoefte heeft van niet meer dan 70 kWh/m2 per jaar;
  2. een primair fossiel energiegebruik heeft van niet meer dan 30 kWh/m2 per jaar; en
  3. voor minimaal 40% van de jaarlijkse energiebehoefte wordt voorzien van energie uit hernieuwbare bronnen die op het eigen bouwperceel wordt gewonnen.
Lid 2
Voor de toepassing van het eerste lid wordt gebruik gemaakt van de rekenregels, bedoeld in artikel 4.151, vijfde lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Artikel 5.58 MilieuPrestatie Gebouwen (MPG) kantoorgebouwen
Lid 1
Een gebouw, of gedeelte daarvan, met een bruto vloeroppervlakte van tenminste 100 m2 voor kantooractiviteiten, wordt alleen gebouwd als wordt voldaan een milieuprestatie van ten hoogste 0,9.
Lid 2
Voor de toepassing van het eerste lid wordt gebruik gemaakt van de rekenregels, bedoeld in artikel 4.160 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Paragraaf 5.2.7 Agrarisch bedrijfsgebouw bouwen

Artikel 5.59 Toepassingsbereik
Lid 1
Deze paragraaf gaat over het bouwen van agrarische bedrijfsgebouwen.
Lid 2
Deze paragraaf is niet van toepassing op het bouwen van agrarische bedrijfswoningen.
Artikel 5.60 Plaats en afmetingen
Lid 1
Per bouwvlak wordt ten hoogste één woning gebouwd, tenzij anders is bepaald.
Lid 2
De hoogte van de dakvoet bedraagt ten hoogste [x] m.
Lid 3
De hoogte van de daknok bedraagt ten hoogste [x] m.
Lid 4
De hellingshoek bedraagt ten hoogste [x] m.
Lid 5
De onderlinge afstand tussen gebouwen is ten minste [x] m.
Lid 6
Er wordt gebouwd binnen het bouwvlak.
Artikel 5.61 Materiaal- en kleurgebruik
Lid 1
Voor het materiaal- en kleurgebruik van gevels geldt:
  1. gevels worden opgetrokken uit [roodbruin metselwerk, gepotdekseld hout in een zwarte kleur meteen plint van roodbruin metselwerk of damwandprofielplaten met een plint van roodbruinmetselwerk of beton met een kleurtoeslag (donkergrijs of antraciet)];
  2. beplating van gevels wordt uitgevoerd in [de RAL-kleuren 6012 of donkerder groen en 9005(zwart)]; en
  3. deuren en roosters hebben dezelfde kleurstelling als de gevels.
Lid 2
Voor het materiaal- en kleurgebruik van daken geldt:
  1. het dakvlak wordt uitgevoerd in [mat rode gebakken dakpannen of blauw gesmoorde dakpannen zonder afwerking in een klassiek formaat of golfplaten (staal of cementgebonden)];
  2. de beplating van daken is uitsluitend [RAL 7016 of donkerder grijs];
  3. de beplating van daken heeft een voldoende diepe profilering; en
  4. dakdoorvoerende elementen hebben dezelfde kleurstelling als de dakvlakken.
Artikel 5.62 Lichtplaten in het dakvlak
Lid 1
Lichtplaten beslaan in verticale zin maximaal tweederde deel van het dakvlak, gerekend van de goot tot de nok, en bevinden zich in het midden tussen de goot en de nok.
Lid 2
De breedte van ligplaten is maximaal [x] m.
Lid 3
De afstand van de lichtplaten tot de dakrand aan de kopgevel is minimaal [x] m
Lid 4
De onderlinge afstand tussen lichtplaten in horizontale zin is minimaal [x] m.
Lid 5
De lichtplaten zijn in horizontale zin regelmatig over het dakvlak verdeeld.
Artikel 5.63 Singelbeplanting
Lid 1
Het bedrijfsgebouw wordt aan ten minste [x] zijden van singelbeplanting voorzien.
Lid 2
De singelbeplanting is ten minst [x] m breed.
Lid 3
De singelbeplanting bestaat uit een mix van inheemse soorten.
Lid 4
De singelbeplanting wordt duurzaam in stand gehouden.
Artikel 5.64 Meldingsplicht
Lid 1
Het is verboden een agrarisch bedrijfsgebouw te bouwen zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
Lid 2
Een melding bevat:
  1. kleurenfoto’s van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing;
  2. opgave van de hoogte, breedte en diepte van het bouwwerk;
  3. tekeningen van alle gevels van het bouwwerk;
  4. principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk; en
  5. opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking.

Paragraaf 5.2.8 Bijbehorend bouwwerk bouwen

Artikel 5.65 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het bouwen van bijbehorende bouwwerken.
Artikel 5.66 Algemene regels bijbehorend bouwwerk achtererfgebied
Lid 1
Bij het bouwen van een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan in het achtererfgebied staat het bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding op de grond en op een afstand van meer dan [x] m vanaf openbaar toegankelijk gebied.
Lid 2
Voor zover wordt gebouwd op een afstand van ten hoogste [x] m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, is het bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding niet hoger dan:
  1. [x] m;
  2. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw; en
  3. het hoofdgebouw.
Lid 3
Voor zover wordt gebouwd op een afstand van meer dan [x m] van het oorspronkelijk hoofdgebouw en voor zover het bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding hoger is dan 3 m:
  1. wordt deze voorzien van een schuin dak;
  2. is de dakvoet niet hoger dan 3 m; en
  3. wordt de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3.
Lid 4
Voor zover wordt gebouwd op een afstand van meer dan [x] m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, is het bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het gaat om huisvesting in verband met mantelzorg.
Lid 5
De oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
  1. bij een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: [x] % van dat bebouwingsgebied;
  2. bij een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: [x] m2, vermeerderd met [x]% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2; en
  3. bij een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: [x] m2, vermeerderd met [x]% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal [x] m2.
Lid 6
Voor zover het bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding wordt voorzien van een buitenruimte, is deze op de grond gelegen.
Lid 7
Het bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding ligt aan of bij, of is een uitbreiding van, een hoofdgebouw, anders dan:
  1. een woonwagen;
  2. een hoofdgebouw waarvoor in de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit of de omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit is bepaald dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij die vergunning gestelde termijn verplicht is de voor de verlening van de vergunning bestaande toestand hersteld te hebben; en
  3. een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf door één huishouden.
Lid 8
Bij het bouwen van een bijbehorend bouwwerk wordt voldaan aan paragraaf 5.3.21 Kwetsbare gebouwen en locaties toevoegen.
Artikel 5.67 Algemene regels bijbehorend bouwwerk voorerfgebied
Lid 1
Bij het bouwen van een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan in het voorerfgebied staat het bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding op de grond en is deze niet breder dan [x]% van de voorgevel van het oorspronkelijk hoofdgebouw.
Lid 2
Het bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding wordt gebouwd op een afstand van niet meer dan [x] m van het oorspronkelijk hoofdgebouw.
Lid 3
Het bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding is niet hoger dan:
  1. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw; en
  2. het hoofdgebouw.
Lid 4
Het bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding wordt voorzien van een gemetselde borstwering en is daarboven zo transparant mogelijk.
Lid 5
Het bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding ligt aan of bij, of is een uitbreiding van, een hoofdgebouw, anders dan:
  1. een woonwagen;
  2. een hoofdgebouw waarvoor in de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit of de omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit is bepaald dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij die vergunning gestelde termijn verplicht is de voor de verlening van de vergunning bestaande toestand hersteld te hebben; en
  3. een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf door één huishouden.
Lid 6
Het materiaalgebruik, de kleur en de detaillering van het bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding is afgestemd op het hoofdgebouw.
Lid 7
Bij het bouwen van een bijbehorend bouwwerk wordt voldaan aan paragraaf 5.3.21 Kwetsbare gebouwen en locaties toevoegen.
Artikel 5.68 Algemene regels isoleren bouwwerk aan de buitenzijde
Lid 1
Met het oog op het verbeteren van de energieprestatie van een hoofdgebouw kan de gevel van een gebouw worden verplaatst, als de gevel wordt gebouwd op een afstand van niet meer dan 0,5 m van de oorspronkelijke gevel.
Lid 2
De daknok- of bouwhoogte kan worden verhoogd met ten hoogste 0,5 m ten opzichte van de oor- spronkelijke daknok- of bouwhoogte.
Lid 3
Het materiaalgebruik, de detaillering, de profilering en de vormgeving van de nieuwe gevel zijn gelijkwaardig aan de oorspronkelijke gevel.
Lid 4
Het materiaalgebruik, de detaillering, de profilering en de vormgeving van het nieuwe dak zijn gelijkwaardig aan het oorspronkelijke dak.
Artikel 5.69 Algemene regels dakkapel
Lid 1
Bij het bouwen van een dakkapel in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, wordt de dakkappel voorzien van een plat dak.
Lid 2
De dakkapel is, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, niet hoger dan [x] m.
Lid 3
De onderzijde van de dakkapel ligt meer dan [x] m boven de dakvoet.
Lid 4
De bovenzijde van de dakkapel ligt meer dan [x] m onder de daknok.
Lid 5
De zijkanten van de dakkapel liggen meer dan [x] m van de zijkanten van het dakvlak.
Lid 6
Het materiaalgebruik, de detaillering, de profilering en de vormgeving van de dakkapel zijn gelijkwaardig aan het hoofdgebouw.
Artikel 5.70 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bijbehorend bouwwerk te bouwen, als niet wordt voldaan aan de algemene regels, bedoeld in de artikelen artikel 5.66 tot en met artikel 5.69.
Artikel 5.71 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Lid 1
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. de plattegronden van alle verdiepingen en een doorsnedetekening voor de nieuwe situatie en, voor zover daarvan sprake is, de bestaande situatie;
  2. de beoogde activiteiten, bedoeld in afdeling 5.3, in het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft;
  3. een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2;
  4. een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop de afmetingen van het perceel en het bebouwd oppervlak, en de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;
  5. de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen; en
  6. de inrichting van parkeervoorzieningen op het eigen terrein.
Lid 2
Ten behoeve van de toetsing aan de beleidsregel, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet, worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;
  2. principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;
  3. kleurenfoto’s van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing; en
  4. een opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking.
Artikel 5.72 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
Lid 1
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
  1. het aangevraagde bouwwerk naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders past binnen de stedenbouwkundige structuur;
  2. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van omliggende gebouwen en locaties naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet onevenredig worden aangetast; en
  3. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders, niet in strijd is met de reguliere omgevingskwaliteit, in ieder geval beoordeeld volgens de beleidsregel, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet.
Lid 2
Het eerste lid, aanhef en onder d, is niet van toepassing als het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder d, toch moet worden verleend.

Paragraaf 5.2.9 Bouwwerk geen gebouw zijnde bouwen

Artikel 5.73 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Artikel 5.74 Algemene regels bouwwerken geen gebouwen zijnde
Lid 1
De afstand van een bouwwerk geen gebouw zijnde tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten hoogte [x] m.
Lid 2
De afstand van een bouwwerk geen gebouw zijnde tot de achterste perceelgrens bedraagt ten hoogte [x] m.
Lid 3
Van de oppervlakte van een perceel wordt maximaal [x]% bebouwd met bouwwerken geen gebouw zijnde, inclusief overkappingen en luifels.
Lid 4
De bouwhoogte van een bouwwerk geen gebouw zijnde bedraagt ten hoogste:
  1. [x] m voor [x];
  2. [x] m voor [x];
Lid 5
Dit artikel is niet van toepassing op het bouwen van erf- en perceelafscheidingen.
Artikel 5.75 Algemene regels erf- en perceelafscheidingen
Lid 1
Bij het bouwen van een erf- of perceelafscheiding is deze hoger dan 1 m maar niet hoger dan [x] m.
Lid 2
De erf- of perceelafscheiding wordt gebouwd op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de afscheiding in functionele relatie staat.
Lid 3
De erf- of perceelafscheiding wordt gebouwd achter de lijn die langs de voorkant van dat gebouw evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied.
Artikel 5.76 Algemene regels bouwhoogte silo's
Lid 1
Dit artikel is van toepassing op het bouwen van silo's in het buitengebied - agrarisch.
Lid 2
In afwijking van artikel 5.74, eerste lid, is de bouwhoogte van sleufsilo's ten hoogste [x] m.
Lid 3
In afwijking van artikel 5.74, eerste lid, is de bouwhoogte van overige silo’s en melktanks ten hoogste [x] m.
Artikel 5.77 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk geen gebouw zijnde te bouwen, als daarbij niet wordt voldaan aan de artikel 5.74 tot en met artikel 5.76.
Artikel 5.78 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. PM
Artikel 5.79 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
  1. PM

Paragraaf 5.2.10 Geluidsscherm bouwen

Artikel 5.80 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het bouwen van een geluidsscherm.
Artikel 5.81 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;
  2. het bereiken van een aanvaardbaar akoestisch klimaat; en
  3. de architectonische kwaliteit van bouwwerken.
Artikel 5.82 Algemene regels
Lid 1
Het geluidsscherm is niet hoger dan 6 m.
Lid 2
Het geluidsscherm voldoet aan de Richtlijnen Geluidbeperkende Constructies langs Wegen.
Lid 3
Het geluidsscherm wordt voorzien van groenblijvende beplanting, tenzij binnen [xx] m van het geluidsscherm geen gebouwen aanwezig zijn.
Artikel 5.83 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een geluidsscherm te bouwen als niet voldaan wordt aan de regels, bedoeld in artikel 5.82.
Artikel 5.84 Bijzondere aanvraagvereisten
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. PM
Artikel 5.85 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een geluidsscherm wordt alleen verleend als het bouwwerk geen onevenredige inbreuk maakt op de oogmerken bedoeld in artikel 5.81.
Artikel 5.86 Maatwerkvoorschriften
Een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 5.4 wordt alleen gesteld als advies is ingewonnen bij de Veiligheidsregio.

Paragraaf 5.2.11 Bouwwerk in stand houden

Artikel 5.87 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het in stand houden van bouwwerken.
Artikel 5.88 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. PM
Artikel 5.89 Repressief omgevingskwaliteit
Het uiterlijk van de volgende bouwwerken is niet in ernstige mate in strijd met de reguliere omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens de beleidsregel, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet:
  1. een bestaand bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is; en
  2. een te bouwen bouwwerk waarvoor geen omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist.

Paragraaf 5.2.12 Bouwrijp maken

Artikel 5.90 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het bouwrijp maken binnen Woongebied-Transformatie.
Artikel 5.91 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het beschermen van cultuurhistorische waarden in de vorm van de dijkzone en het slotenpatroon;
  2. het bereiken van een hoge kwaliteit van het openbaar gebied;
  3. het bevorderen van sociale ontmoeting en bewegen in de openbare ruimte op loopafstand;
  4. het beschermen tegen gevolgen van hevige neerslag, langdurige droogte, hittestress en overstroming;
  5. het bereiken van een energieneutrale gebouwde omgeving;
  6. het bevorderen van openbaar vervoer en fietsgebruik; en
  7. het beschermen van archeologische waarden.
Artikel 5.92 Bouwrijp maken
Onder bouwrijp maken wordt verstaan het uitvoeren van werken en werkzaamheden gericht om het geschikt maken van locaties om te bouwen, waaronder:
  1. het ontdoen van bebouwing, bouwresten en andere boven- en ondergrondse obstakels;
  2. het ontgraven, ophogen en egaliseren van het terrein;
  3. het verwijderen van struiken, bomen en boomstronken;
  4. het dempen van sloten en watergangen;
  5. het treffen van grondwaterregulerende maatregelen;
  6. het afvoeren van grondwater;
  7. het aanleggen van duikers, rioleringen en gemalen, persleidingen;
  8. het aanleggen van bouwwegen; en
  9. het aanleggen en inrichten van bouwpercelen.
Artikel 5.93 Aanwijzing vergunningplicht
Lid 1
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning locaties binnen Woongebied-Transformatie bouwrijp te maken.
Lid 2
Het verbod bedoeld in het eerste lid geldt niet voor locaties binnen deelgebied II.
Artikel 5.94 Bijzondere aanvraagvereisten
Lid 1
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt een inrichtingstekening (1:1000) verstrekt met daarop:
  1. de ligging van bestaande en te graven watergangen;
  2. de ligging van te behouden en nieuwe wegen, fiets- en wandelpaden;
  3. de ligging van het hoofdtracé van kabels en leidingen;
  4. de ligging van het hoofdriool;
  5. het uitgiftepeil; en
  6. de ligging van gronden die zijn aangewezen voor groen.
Lid 2
Bij de aanvraag wordt tevens een beschrijving gevoegd van het toekomstige energiesysteem, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan:
  1. de keuze van het energiesysteem;
  2. hoe het energiesyteem bijdraagt aan een betrouwbare, betaalbare, duurzame en rechtvaardige energievoorziening; en
  3. de samenhang en afstemming met de energiesystemen met andere deelgebieden.
Artikel 5.95 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
Lid 1
Een omgevingsvergunning voor het bouwrijp maken wordt alleen verleend als naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders sprake is van:
  1. een klimaatbestendige inrichting;
  2. voldoende oppervlaktewater;
  3. een energieneutrale gebouwde omgeving;
  4. een doelmatige wegenstructuurpassend bij een suburbaan woongebied;
  5. een doelmatige aanleg van kabels en leidingen; en
  6. een doelmatig rioolstelsel.
Lid 2
Bij de beoordeling of sprake is van een klimaatbestendige inrichting houdt het college rekening met de volgende richtlijnen:
  1. er wordt minimaal 44 mm hemelwaterberging op privaat terrein wordt vastgehouden, gerekend ten opzichte van het dakoppervlak van bouwwerken op het terrein of een gelijkwaardige collectieve oplossing;
  1. bij een bui van 90 mm/u treedt geen instroom van water in gebouwen op en blijven wijkontsluitingswegen begaanbaar voor nooddiensten in het ontwikkelgebied;
  2. er 50% (450 mm) van de jaarlijkse neerslag wordt geïnfiltreerd; en
  3. 40% van de gronden op natuurlijke wijze groen of blauw wordt ingericht.
Lid 3
Het bevoegd gezag kan in afwijking van het tweede lid, aanhef en onder d, kiezen voor een andere warmtewerende of verkoelende inrichting, als de eis van 40%, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder d, redelijkerwijs niet toe te passen is.
Lid 4
Er is in ieder geval sprake van een doelmatige aanleg van kabels en leidingen en riolering als:
  1. ruimte aanwezig is voor ondergrondse infrastructuur van alle disciplines om voldoende capaciteit te leveren aan alle woningen per gebied en naar achterliggende gebieden;
  2. minimaal ruimte is voor de volgende ondergrondse infra: water, elektra, telecom, stadsverwarming, riolering (waaronder een persriool) en kabels en/of leidingen nodig voor energie;
  3. de minimale breedte bij een recht tracé is 8,0 meter waarbij alleen de disciplines stadsverwarming en (pers)riolen onder gesloten verharding (asfalt) mogen liggen;
  4. het tracé (toekomstige) gemeentegrond is en vrij van obstakels;
  5. bij bochten in het tracé meer ruimte aanwezig is, hoofdzakelijk omdat rioolstrengen in rechte lengtes worden gelegd, met bij iedere knik een put;
  6. uitgangspunt is dat er aan alle ondergrondse infra kan worden gewerkt zonder schade te veroorzaken aan andere kabels en leidingen en in het belang van de veiligheid van de werknemer; en
  7. doorkoppeling mogelijk is tussen de deelgebieden.

Paragraaf 5.2.13 Woonrijp maken

Artikel 5.96 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het woonrijp maken binnen Woongebied-Transformatie, met uitzondering deelgebied II.
Artikel 5.97 Woonrijp maken
Onder woonrijp maken wordt verstaan het uitvoeren van werken en werkzaamheden voor het inrichten of herinrichten van de openbare ruimte, waaronder:
  1. het aanleggen en aanpassen van wegen en pleinen met bijbehorende verkeers- en verkeersregulerende voorzieningen;
  2. het aanleggen van openbare verlichting en brandkranen met aansluitingen;
  3. het plaatsen van straatmeubilair, speelvoorzieningen, hondentoiletten, sierende elementen en afrastering;
  4. het aanleggen van groenvoorzieningen; en
  5. het aanleggen van waterbergingsvoorzieningen.
Artikel 5.98 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het beschermen van cultuurhistorische waarden in de vorm van de dijkzone en het slotenpatroon;
  2. het bereiken van een hoge kwaliteit van het openbaar gebied;
  3. het bevorderen van sociale ontmoeting en bewegen in de openbare ruimte op loopafstand;
  4. het beschermen tegen gevolgen van hevige neerslag, langdurige droogte, hittestress en overstroming;
  5. het bevorderen van openbaar vervoer en fietsgebruik; en
  6. het beschermen van archeologische waarden.
Artikel 5.99 Aanwijzing vergunningplicht
Lid 1
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning locaties binnen Woongebied-Transformatie woonrijp te maken.
Lid 2
Het verbod geldt niet voor zover het woonrijp maken betrekking heeft op het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedoeld in artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Artikel 5.100 Bijzondere aanvraagvereisten
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt een inrichtingstekening (1:1000) verstrekt met daarop:
  1. de ligging van te behouden en nieuwe wegen, fiets- en wandelpaden;
  2. de ligging van nieuwe sport- en speelplaatsen en de inrichting daarvan;
  3. een akoestisch onderzoek, waaruit de geluidbelasting ter plaatsen van sport- en speelplaatsen blijkt;
  4. het type bestrating van wegen, fiets- en voetpaden; en
  5. de ligging van gronden die zijn aangewezen voor groen.
Artikel 5.101 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
Lid 1
Een omgevingsvergunning voor het woonrijp maken wordt alleen verleend als naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders sprake is van:
  1. een klimaatbestendige inrichting;
  2. voldoende wandel- en fietspaden;
  3. een doelmatige wegenstructuurpassend bij een suburbaan woongebied;
  4. voldoende sport- en speelplaatsen;
  5. een goede omgevingskwaliteit; en
  6. voldoende toegankelijkheid van de buitenruimte voor personen met een functiebeperking.
Lid 2
Bij de beoordeling of sprake is van een klimaatbestendige inrichting houdt het college rekening met de volgende richtlijnen:
  1. minimaal 44 mm hemelwaterberging op privaat terrein wordt vastgehouden, gerekend ten opzichte van het dakoppervlak van bouwwerken op het terrein of een gelijkwaardige collectieve oplossing;
  2. bij een bui van 90 mm/u treedt geen instroom van water in gebouwen op en blijven wijkontsluitingswegen begaanbaar voor nooddiensten in het ontwikkelgebied;
  3. 50% (450 mm) van de jaarlijkse neerslag wordt geïnfiltreerd; en
  4. 40% van de gronden op natuurlijke wijze groen of blauw wordt ingericht.
Lid 3
Bij de beoordeling of sprake is van voldoende wandel- en fietspaden houdt het college in ieder geval rekening met de volgende richtlijnen:
  1. iedere woning heeft binnen 250 meter toegang tot een doorgaande fietsroute en het wandelnetwerk;
  2. de aanleg en instandhouding van een fietsnetwerk met aansluitingen op [xx] doorgaande fietsroutes met de omliggende woongebieden;
  3. de aanleg en instandhouding van een wandelnetwerk in de vorm van paden voor voetgangers die onderling met elkaar verbonden zijn en aansluiten op al gerealiseerde wandelroutes en de wandelpaden; en
  4. het behoud van de [xx-weg] als doorgaande oost-west georiënteerde fietsroute.
Lid 4
Bij de beoordeling of sprake is van voldoende sport- en speelplaatsen houdt het college rekening met de volgende richtlijnen:
  1. minimaal 5% is ingericht voor speel- en beweegplekken waarvan 3% buitenspeelruimte is voor de leeftijd 0 – 19 jaar;
  2. speelvoorzieningen voor alle leeftijden zijn op loopafstand aanwezig;
  3. de speel- en beweegplekken grenzen niet direct aan een weg of fietspad, tenzij ze zijn afgeschermd;
  4. de speelplekken zijn ingericht op verblijf en ontmoeting;
  5. de speel- en beweegplek zijn door langzaam verkeerroutes met elkaar verbonden;
  6. iedere woning heeft binnen 250 meter toegang tot een langzaam verkeersroute;
  7. de fietsroutes zijn voldoende breed:
    1. voor fietsers, skaters, steppers, hardlopers en wandelaars van alle leeftijden; en
    2. om gelijkwaardige gebruikers in tegengestelde richting elkaar te kunnen laten passeren;
  8. er zijn bomen aangeplant die spelen en bewegen in de schaduw mogelijk maken; en
  9. binnen maximaal 500 meter van elke woning is in het openbaar gebied een speel- en beweegplek van minimaal 400 m2 aanwezig waar de geluidbelasting per bron voldoet aan de standaardwaarde, bedoeld in tabel 5.78t van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Paragraaf 5.2.14 Bouwwerk slopen

Artikel 5.102 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het slopen van bouwwerken.
Artikel 5.103 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het waarborgen van de veiligheid;
  2. het waarborgen van het woon- en leefklimaat;
  3. het beschermen van de gezondheid;
  4. het beschermen van landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden;
  5. het beschermen van het milieu;
  6. het beheer van watersystemen;
  7. de afwikkeling van het verkeer;
  8. het functioneren van nutsvoorzieningen; en
  9. PM
Artikel 5.104 Specifieke zorgplicht
De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 5.4, houdt voor het slopen van bouwwerken in ieder geval in dat:
  1. beschadiging van bestaande werken die niet tot de sloopwerken behoren, zoveel mogelijk wordt voorkomen, beperkt of hersteld; en
  2. belemmering van het gebruik van bestaande werken zoveel mogelijk wordt voorkomen of beperkt.
Artikel 5.105 Beoordelingsregel slopen bedrijventerrein
Lid 1
Een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk wordt binnen een bedrijventerrein alleen verleend als wordt voldaan aan de volgende kwaliteitseisen uit het [PM maatregelpakket parkmanagement]:
  1. kansen lokaal hergebruik sloopmaterialen; en
  2. PM.
Lid 2
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt aangegeven op welke wijze de aanvraag tegemoet komt aan de gestelde kwaliteitseisen, voor zover deze relevant zijn voor de aangevraagde activiteit.

Paragraaf 5.2.15 Gebruik van open erven en terreinen

Artikel 5.106 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het gebruiken van open erven en terreinen.
Artikel 5.107 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. PM
Artikel 5.108 Specifieke zorgplicht
Lid 1
De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 5.4, houdt voor het gebruiken van een open erf of terrein in ieder geval in dat:
  1. de eigenaar of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan het open erf of terrein en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de staat van het open erf of terrein tot gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kan leiden, verplicht is alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren;
  2. degene die een open erf of terrein gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kan leiden, verplicht is alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren; en
  3. degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten op een open erf of terrein overlast of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voor de omgeving, verplicht is alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren.
Lid 2
Het eerste lid, aanhef en onder c, gaat in ieder geval over overlast of hinder door:
  1. het op hinderlijke wijze verspreiden van rook, roet, walm, stof, stank, vocht of irriterend materiaal;
  2. het veroorzaken van overlast door geluid, trilling, dieren of verontreiniging; en
  3. het nalaten van het normale onderhoud waardoor het open erf of terrein zich niet in een zindelijke staat bevindt
Artikel 5.109 Aanwezigheid brandgevaarlijke stoffen nabij bouwwerken
Lid 1
Op een open erf of terrein nabij een bouwwerk is geen brandgevaarlijke stof als bedoeld in tabel 5.78 aanwezig.
Tabel 5.78
ADR-klasse
Omschrijving
Verpakkingsgroep
Toegestane maximumhoeveelheid
2 UN 1950 spuitbussen & UN 2037 houders, klein, gas
Gassen zoals propaan, zuurstof, acetyleen, aerosolen (spuitbussen)
n.v.t.
50 kg
3
Brandbare vloeistoffen zoals bepaalde oplosmiddelen en aceton
II
25 liter
3 excl. dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen 61°C en 100°C
Brandbare vloeistoffen zoals terpentine en bepaalde inkten
III
50 liter
4.1, 4.2, 4.3
4.1: brandbare vaste stoffen, zelfontledende vaste stoffen en vaste ontplofbare stoffen in niet-explosieve toestand zoals wrijvingslucifers, zwavel en metaalpoeders
4.2: voor zelfontbranding vatbare stoffen zoals fosfor (wit of geel) en diëthylzink
4.3: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen zoals magnesiumpoeder, natrium en calciumcarbide
II en III
50 kg
5.1
Brandbevorderende stoffen zoals waterstofperoxide
II en III
50 liter
5.2
Organische peroxiden zoals dicumyl peroxide en di-propionyl peroxide
n.v.t.
1 liter
Lid 2
Het eerste lid is niet van toepassing als:
  1. de in tabel 22.2.1 aangegeven toegestane hoeveelheid per stof niet wordt overschreden, waarbij de totale toegestane hoeveelheid stoffen 100 kilogram of liter is;
  2. de stof deugdelijk is verpakt, waarbij:
    1. de verpakking tegen normale behandeling bestand is;
    2. de verpakking is voorzien van een adequate gevaarsaanduiding; en
    3. geen inhoud onvoorzien uit de verpakking kan ontsnappen; en
  3. de stof wordt gebruikt met inachtneming van de op de verpakking aangegeven gevaarsaanduidingen.
Lid 3
Het eerste lid is niet van toepassing op:
  1. brandstof in het reservoir van een verbrandingsmotor;
  2. brandstof in een verlichtings-, verwarmings- of ander warmteontwikkelend toestel;
  3. voor consumptie bestemde alcoholhoudende dranken;
  4. gasflessen tot een totale waterinhoud van 115 liter;
  5. dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen de 61 °C en 100 °C tot een totale hoeveelheid van 1.000 liter; en
  6. brandgevaarlijke stoffen voor zover de aanwezigheid daarvan op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving of een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is toegestaan.
Lid 4
Bij het berekenen van de toegestane hoeveelheid, bedoeld in het tweede lid, onder a, wordt een aangebroken verpakking als een volle meegerekend.
Lid 5
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder e, is de aanwezigheid van meer dan 1.000 liter van een oliesoort als bedoeld in dat onderdeel toegestaan als die oliesoort op zodanige wijze wordt opgeslagen en gebruikt dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie en de ontwikkeling van brand voldoende worden voorkomen.
Artikel 5.110 Bouwveiligheid nabijgelegen bouwwerk
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt een open erf of terrein niet gebruikt als door of namens het bevoegd gezag is medegedeeld dat dit in verband met bouwvalligheid van een in de nabijheid gelegen bouwwerk gevaarlijk is.

Paragraaf 5.2.16 Woonruimte toevoegen

Artikel 5.111 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het toevoegen van nieuwe woonruimte binnen Woongebied-Transformatie.
Artikel 5.112 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het bieden van voldoende woonruimte;
  2. het voorzien in de behoefte aan kwalitatief hoogwaardig wonen; en
  3. een gevarieerd aanbod aan woonruimte.
Artikel 5.113 Regels over woningbouwcategorieën
Bij het toevoegen van woonruimte binnen Woongebied-Transformatie is het percentage woningen in de geliberaliseerde middenhuur ten minste [xx]%.
Artikel 5.114 Meldingsplicht
Lid 1
Het is verboden woonruimte toe te voegen zonder dit ten minste 4 weken voor het begin ervan te melden.
Lid 2
Een melding bevat:
  1. het aantal woningen dat wordt toegevoegd; en
  2. de categorie waar de woonruimte onder valt.
Artikel 5.115 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning woonruimte toe te voegen als niet voldaan wordt aan artikel 5.113.
Artikel 5.116 Bijzondere aanvraagvereisten
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. PM
Artikel 5.117 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
[gereserveerd]

Paragraaf 5.2.17 Woonruimte wijzigen

Artikel 5.118 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het wijzigen van woonruimte.
Artikel 5.119 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het bereiken en in stand houden van voldoende woonruimte;
  2. een gevarieerde woningvoorraad; en
  3. een goed woon- en leefklimaat.
Artikel 5.120 Aanwijzing vergunningplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning:
  1. een bestaand gebouw om te zetten of omgezet te houden in woonruimte;
  2. een woonruimte aan de woonruimtevoorraad te onttrekken of onttrokken te houden, tenzij er sprake is van [shortstay, vakantieverhuur, een beroep of bedrijf aan huis etc];
  3. een woonruimte met andere woonruimte samen te voegen of samengevoegd te houden;
  4. een woonruimte van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden ten behoeve van de huisvesting van meer dan twee personen; en
  5. een woonruimte te splitsen tot twee of meer woonruimten of in die verbouwde staat te houden.
Artikel 5.121 Bijzondere aanvraagvereisten
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. de plattegrond van iedere verdieping van het gebouw in de huidige en beoogde situatie;
  2. de wijze waarop het terrein ontsloten wordt;
  3. de reeds aanwezige parkeerplaatsen en nieuw te realiseren parkeerplaatsen;
  4. de volgende gegevens over de huidige situatie:
    1. de plattegrond van iedere verdieping van het gebouw;
    2. de huur- of koopprijs;
    3. aantal kamers;
    4. gebruiksoppervlakte; en
    5. staat van onderhoud;
  5. de volgende gegevens over de beoogde situatie:
    1. de plattegrond van iedere verdieping van het gebouw;
    2. een situatietekening waaruit de situering van het gebouw ten opzichte van de in de nabijheid gelegen bouwwerken blijkt;
    3. een geluidsisolatieplan of meetrapport; en
    4. een compensatievoorstel;
  6. de volgende gegevens bij een voorgenomen samenvoeging:
    1. de verwachte huur- of koopprijs;
    2. de naam van de toekomstige bewoner(s);
    3. de omvang van het huishouden van de toekomstige bewoners; en
    4. een schriftelijke verklaring van toestemming van de verhuurder; en
  7. de volgende gegevens bij een voorgenomen splitsing:
    1. een splitsingsplan dat voldoet aan artikel 109 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek en het krachtens dat artikel vastgestelde besluit over splitsing in appartementsrechten, waarin de indeling en met de splitsing beoogde eigendomswijzigingen zijn aangegeven op ten minste de schaal 1 :100;
    2. een bouwkundig rapport niet ouder dan 6 maanden waaruit afdoende blijkt dat de toestand van het gebouw zich uit een oogpunt van indeling of staat van onderhoud niet tegen splitsing verzet, dan wel hoe het gebouw hiertoe zal worden aangepast;
    3. een funderingsrapport niet ouder dan 6 maanden waaruit blijkt dat het aannemelijk is dat de fundering binnen 25 jaar geen onderhoud behoeft; en
    4. een keuringsrapport gas en elektra niet ouder dan 6 maanden van een erkend keuringsbedrijf waaruit blijkt dat de gas- en elektra-installatie voldoet aan de eisen gesteld in het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Artikel 5.122 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
Lid 1
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
  1. er naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het woon- en leefmilieu;
    2. de privacy van omwonenden; en
    3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. het een gebied betreft waarvoor een maximum aantal [om te zetten, samen te voegen, te onttrekken te splitsen] woningen is vastgesteld en dit quotum met inwilliging van de aanvraag niet wordt overschreden;
  3. het belang van het behoud en de samenstelling van de woningvoorraad naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet onevenredig wordt geschaad; en
  4. de aanvrager bereid is financiële compensatie te betalen.
Lid 2
Het college stelt beleidsregels op, waarin in ieder geval zijn opgenomen:
  1. criteria wanneer sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu;
  2. normen voor geluidisolatie; en
  3. de gebruiksoppervlakte van de woonruimte.
Artikel 5.123 Financiële compensatie
Lid 1
De financiële compensatie, bedoeld in artikel 5.122, eerste lid, onder d, voor een onbeperkt geldende vergunning bestaat uit het betalen van de volgende bedragen per vierkante meter:
  1. € [x] voor het geheel of gedeeltelijk onttrekken aan de woonbestemming van zelfstandige woonruimte;
  2. € [x] voor het geheel of gedeeltelijk onttrekken aan de woonbestemming van onzelfstandige woonruimte;
  3. € [x] voor het samenvoegen; en
  4. € [x] voor het omzetten van woonruimte.
Lid 2
Als een vergunning wordt verleend die in geldigheidsduur is beperkt, bestaat de financiële compensatie uit een bedrag van 10% per jaar van het bedrag, bedoeld in het eerste lid.
Lid 3
Het fonds dat door deze compensatiegelden wordt gevormd, kan uitsluitend in het kader van de volkshuisvesting worden aangewend.

Paragraaf 5.2.18 Woonruimte gebruiken

Artikel 5.124 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over wonen.
Artikel 5.125 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;
  2. PM
Artikel 5.126 Algemene regels over wonen
Lid 1
In één woning woont slechts één huishouden.
Lid 2
Voor de toepassing van het eerste lid geldt als één huishouden ook:
  1. een eigenaar die als hoofdbewoner kamers verhuurt aan maximaal twee personen; en
  2. een huishouden dat mantelzorg verleent, waarbij de ontvanger van mantelzorg in de woning woont of in een gebouw dat bij de woning hoort.
Lid 3
Met het oog op het beschermen van de gezondheid van de bewoners:
  1. wordt een woning niet bewoond door meer dan een persoon per 12 m2 gebruiksoppervlakte; en
  2. wordt een woonwagen niet bewoond door meer dan een persoon per 6 m2 gebruiksoppervlakte.
Lid 4
Het derde lid geldt niet voor woonruimte waarin door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers opvang aan asielzoekers wordt geboden.

Paragraaf 5.2.19 Beroep of bedrijf aan huis uitoefenen

Artikel 5.127 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis.
Artikel 5.128 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;
  2. het beschermen van de gezondheid; en
  3. ruimte bieden aan economische activiteiten.
Artikel 5.129 Algemene regels uitoefenen beroep of bedrijf aan huis
Lid 1
Een beroep of bedrijf aan huis wordt door de bewoner zelf uitgeoefend.
Lid 2
Het beroep of bedrijf aan huis wordt in de woonruimte of in een bijbehorend bouwwerk bij de woonruimte uitgeoefend.
Lid 3
De oppervlakte waarop het beroep of bedrijf aan huis wordt uitgeoefend, is ten hoogste [xx] m2 often hoogste [xx]% van de bruto vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken.
Lid 4
De verkeersaantrekkende werking van het beroep of bedrijf aan huis is ten hoogste [x] motorvoertuigen per etmaal.
Lid 5
Er wordt voldaan aan paragraaf 5.3.15 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - algemeen en paragraaf 5.3.16 Gebouw met parkeerbehoefte toevoegen - categorie I.

Paragraaf 5.2.20 Objecten plaatsen op de weg - categorie I

Artikel 5.130 Toepassingsbereik
Lid 1
Deze paragraaf gaat over het plaatsen van objecten op de openbare weg in beheer bij de gemeente binnen [ambtsgebied, met uitzondering van deelgebied I].
Lid 2
Deze paragraaf gaat niet over:
  1. het aanbrengen van terrassen, bedoeld in artikel PM; en
  2. het parkeren van voertuigen, bedoeld in artikel 5.152.
Artikel 5.131 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het behoeden van de staat en werking van de openbare weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg;
  2. het bevorderen van de verkeersveiligheid;
  3. het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte;
  4. het beperken van hinder; en
  5. het beschermen van het aanzien van de openbare ruimte.
Artikel 5.132 Specifieke zorgplicht
De zorgplicht, bedoeld in artikel 5.4, houdt voor het plaatsen van objecten op de openbare weg [in ieder geval] in dat:
  1. voldoende vrije doorgang voor hulpdiensten en op voetpaden overblijft;
  2. de vrije toegang tot brandputten en vluchtroutedeuren is geborgd;
  3. objecten voldoende zichtbaar zijn; en
  4. objecten stabiel worden geplaatst.

Paragraaf 5.2.21 Objecten plaatsen op de weg - categorie II

Artikel 5.133 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het plaatsen van objecten op de openbare weg in beheer bij de gemeente binnen [deelgebied I].
Artikel 5.134 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het behoeden van de staat en werking van de openbare weg en het openbaar water voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg of dat water;
  2. het bevorderen van de verkeersveiligheid;
  3. het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte;
  4. het beperken van hinder; en
  5. het beschermen van het aanzien van de openbare ruimte.
Artikel 5.135 Specifieke zorgplicht
De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 5.4, houdt voor het plaatsen van objecten op de openbare weg [in ieder geval] in dat:
  1. voldoende vrije doorgang voor hulpdiensten en op voetpaden overblijft;
  2. de vrije toegang tot brandputten en vluchtroutedeuren is geborgd;
  3. objecten voldoende zichtbaar zijn; en
  4. objecten stabiel worden geplaatst.
Artikel 5.136 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Lid 1
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een object te plaatsen op de weg binnen [deelgebied I] als dat object:
  1. langer is dan [x] m;
  2. breder is dan [x] m;
  3. hoger is dan [x] m, tenzij het gaat om een bouwsteiger; of
  4. langer dan [x] dagen/weken op dezelfde locatie wordt geplaatst.
Lid 2
Het verbod geldt niet voor activiteiten die worden verricht door of namens de overheid in het kader van haar publieke taken.
Artikel 5.137 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt:
  1. een tekening of ingetekende luchtfoto verstrekt met daarop de locatie van het object;
  2. de lengte, breedte en hoogte van het object aangegeven; en
  3. de voorgenomen tijdsduur van het plaatsen vermeld.
Artikel 5.138 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning wordt alleen geweigerd als de belangen, bedoeld in artikel 5.128, onevenredig worden geschaad.
Artikel 5.139 Algemene regels plaatsen containers
Lid 1
Dit artikel is van toepassing op het plaatsen van een container op de weg voor het inzamelen van afval, anders dan een inzamelmiddel of inzamelvoorziening als bedoeld in artikel 1 van de [citeertitel afvalstoffenverordening], of voor het opslaan van materialen, waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist als bedoeld in artikel 5.136.
Lid 2
Met het oog op het doelmatig gebruik van de weg wordt de container zo geplaatst dat niet meer dan een parkeervak wordt ingenomen.
Lid 3
Met het oog op het bevorderen van de verkeersveiligheid is de container voorzien van goed zichtbare markeringen. Hieraan wordt in ieder geval voldaan als de CROW Richtlijnen voor het markeren van onverlichte obstakels worden toegepast.
Lid 4
Een container is voorzien van de naam en het telefoonnummer van de eigenaar of de gebruiker.
Artikel 5.140 Algemene regels plaatsen bouwsteigers
Lid 1
Dit artikel is van toepassing op het plaatsen van een bouwsteiger op de weg, waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist als bedoeld in artikel 5.136.
Lid 2
Met het oog op het bevorderen van de verkeersveiligheid wordt de bouwsteiger verankerd aan de gevel, als deze hoger is dan [x] m.
Lid 3
Als een gelijkwaardige maatregel betrekking heeft op de maatregel, bedoeld in het tweede lid, is toestemming als bedoeld in artikel 4.7 van de wet niet vereist.
Artikel 5.141 Informatieplicht
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 5.139 en artikel 5.140 worden aan het bevoegd gezag de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. een tekening of ingetekende luchtfoto met daarop de locatie van het object;
  2. de lengte, breedte en hoogte van het object; en
  3. de voorgenomen tijdsduur van het plaatsen.

Paragraaf 5.2.22 Veranderen van een weg

gereserveerd

Paragraaf 5.2.23 Uitrit aanleggen - categorie I

Artikel 5.142 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het aanleggen van een uitrit naar de openbare weg in beheer bij de gemeente in [ambtsgebied, met uitzondering van deelgebied I].
Artikel 5.143 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het behoeden van de staat en werking van de openbare weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg;
  2. het bevorderen van de verkeersveiligheid;
  3. het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte;
  4. het beperken van hinder;
  5. het beschermen van het aanzien van de openbare ruimte; en
  6. het beschermen van het openbaar groen.
Artikel 5.144 Specifieke zorgplicht
De zorgplicht, bedoeld in artikel 5.4, houdt voor het aanleggen van een uitrit naar de openbare weg [in ieder geval] in dat:
  1. verkeersonveilige situaties worden voorkomen;
  2. de uitrit niet onnodig ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
  3. de uitrit niet onnodig ten koste gaat van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte; en
  4. het openbare groen door de uitrit niet onevenredig wordt aangetast.
Artikel 5.145 Algemene regels uitrit
Lid 1
Met het oog op het beschermen van het aanzien van de openbare ruimte wordt niet meer dan een uitrit per perceel aangelegd.
Lid 2
De uitrit heeft een breedte van ten hoogste [x] m.
Lid 3
De afstand van de uitrit tot een kruising of bocht in de openbare weg is ten minste [x] m.
Artikel 5.146 Meldingsplicht
Lid 1
Het is in [ambtsgebied, met uitzondering van deelgebied I] verboden een uitrit naar de openbare weg aan te leggen of te veranderen zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
Lid 2
Een melding bevat:
  1. een tekening of foto met daarop de gewenste ligging van de uitrit; en
  2. een foto van de bestaande situatie.
Lid 3
Het bevoegd gezag geeft in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van de melding.

Paragraaf 5.2.24 Uitrit aanleggen - categorie II

Artikel 5.147 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het aanleggen van een uitrit naar de openbare weg in beheer bij de gemeente in [deelgebied I].
Artikel 5.148 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het behoeden van de staat en werking van de openbare weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg;
  2. het bevorderen van de verkeersveiligheid;
  3. het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte;
  4. het beperken van hinder;
  5. het beschermen van het aanzien van de openbare ruimte; en
  6. het beschermen van het openbaar groen.
Artikel 5.149 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een uitrit aan te leggen naar de openbare weg of een bestaande uitrit te veranderen in [deelgebied I].
Artikel 5.150 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. een tekening of foto met daarop de gewenste ligging van de uitrit; en
  2. een foto van de bestaande situatie.
Artikel 5.151 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning wordt alleen geweigerd als:
  1. door de uitrit een verkeersonveilige situatie kan ontstaan;
  2. de aanleg van de uitrit ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
  3. het openbaar groen door de uitrit op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
  4. het perceel al door een andere uitrit wordt ontsloten, en de aanleg van de tweede uitrit ten koste gaat van het openbaar groen.

Paragraaf 5.2.25 Terras aanbrengen

gereserveerd

Paragraaf 5.2.26 Parkeerexcessen

Artikel 5.152 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het parkeren van motorvoertuigen, aanhangwagens en fietsen op de openbare weg in beheer bij de gemeente.
Artikel 5.153 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het behoeden van de staat en werking van de openbare weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg;
  2. het bevorderen van de verkeersveiligheid;
  3. het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte;
  4. het beperken van hinder; en
  5. het beschermen van het aanzien van de openbare ruimte.
Artikel 5.154 Specifieke zorgplicht
De zorgplicht, bedoeld in artikel 5.4, houdt voor het parkeren van motorvoertuigen, aanhangwagens en fietsen op de openbare weg [in ieder geval] in dat:
  1. parkeerruimte niet buitensporig lang wordt ingenomen;
  2. het uitzicht vanuit verblijfsruimten niet onevenredig wordt gehinderd; en
  3. defecte motorvoertuigen, aanhangwagens en fietsen worden verwijderd.
Artikel 5.155 Bedrijfsmatig parkeren
Lid 1
Met het oog op het doelmatig gebruik van de weg en het beperken van hinder worden op de openbare weg niet meer dan [x] motorvoertuigen en aanhangwagens geparkeerd binnen een afstand van [x] m van elkaar, waarvan de houder bedrijfsmatig:
  1. rijlessen verzorgt;
  2. personen tegen betaling vervoert; of
  3. onderhouds- of herstelwerkzaamheden verricht.
Lid 2
Het eerste lid is niet van toepassing op:
  1. het motorvoertuig dat persoonlijk door de houder wordt gebruikt; en
  2. motorvoertuigen en aanhangwagens waaraan onderhouds- of herstelwerkzaamheden worden verricht die niet meer dan een uur vergen.
Artikel 5.156 Defecte voertuigen
Met het oog op het doelmatig gebruik van de weg en het beperken van hinder worden motorvoertuigen, aanhangwagens en fietsen met rijtechnische gebreken niet langer dan [x] achtereenvolgende dagen op de openbare weg geparkeerd.
Artikel 5.157 Parkeerdruk
Lid 1
Met het oog op het doelmatig gebruik van de weg en het beperken van hinder wordt in het parkeerdrukgebied niet langer dan [x] achtereenvolgende dagen geparkeerd met motorvoertuigen of aanhangwagens die bedoeld zijn voor recreatie.
Lid 2
In het parkeerdrukgebied wordt niet geparkeerd met:
  1. reclamevoertuigen; en
  2. motorvoertuigen en aanhangwagens die niet bedoeld zijn voor recreatie en die, met inbegrip van de lading, langer zijn dan [x] m of hoger zijn dan [x] m.
Lid 3
Het tweede lid, onder b, geldt niet op werkdagen van 08:00 tot 18:00 uur.
Artikel 5.158 Hinderlijk parkeren
Met het oog op het beperken van hinder worden motorvoertuigen en aanhangwagens die, met inbegrip van de lading, langer zijn dan [x] m of hoger zijn dan [x] m, niet op zodanige wijze geparkeerd dat het uitzicht vanuit een verblijfsruimte onevenredig wordt belemmerd.
Artikel 5.159 Geen maatwerkvoorschrift
Er wordt geen maatwerkvoorschrift gesteld over de regels in deze paragraaf.

Paragraaf 5.2.27 Objecten in openbaar water

gereserveerd

Paragraaf 5.2.28 Standplaats innemen - categorie I

Artikel 5.160 Toepassingsbereik
Lid 1
Deze paragraaf gaat over het innemen van een standplaats op de openbare weg binnen het [ambtsgebied, met uitzondering van deelgebied I].
Lid 2
Deze paragraaf gaat niet over:
  1. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet; en
  2. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel x.x; en
  3. [een standplaats op een weg in beheer bij het Rijk, de provincie of het waterschap.]
Artikel 5.161 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het behoeden van de staat en werking van de openbare weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg;
  2. het bevorderen van de verkeersveiligheid;
  3. het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte;
  4. het beperken van hinder;
  5. het beschermen van het aanzien van de openbare ruimte;
  6. het beschermen van het milieu, voor zover het gaat om:
    1. het beschermen tegen milieuverontreiniging;
    2. het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
    3. een doelmatig beheer van afvalwater en afvalstoffen; en
    4. het voorkomen of beperken van geluidhinder en geurhinder; en
  7. het behouden van een goed woon- en leefklimaat.
Artikel 5.162 Specifieke zorgplicht
De zorgplicht, bedoeld in artikel 5.4, houdt voor het innemen van een standplaats [in ieder geval] in dat:
  1. voldoende vrije doorgang voor hulpdiensten overblijft;
  2. voldoende vrije doorgang op voetpaden overblijft;
  3. de vrije toegang tot brandputten of vluchtroutedeuren is geborgd;
  4. het uiterlijk van een standplaats niet in strijd is met de goede omgevingskwaliteit;
  5. alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;
  6. geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt; en
  7. afvalwater en afvalstoffen doelmatig worden beheerd.
Artikel 5.163 Fysieke middelen
Lid 1
Met het oog op het behouden en bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte en het beperken van hinder zijn de fysieke middelen die worden gebruikt op de standplaats niet groter dan:
  1. in de lengte: [x] m;
  2. in de breedte: [x] m; en
  3. in de hoogte: [x] m.
Lid 2
De fysieke middelen staan stabiel en zijn eenvoudig verplaatsbaar.
Lid 3
De Winkeltijdenwet en de [citeertitel winkeltijdenverordening] zijn van overeenkomstige toepassing op standplaatsen waar diensten worden geleverd. [Of: Een standplaats wordt alleen tussen x:00 en y:00 u ingenomen.]
Artikel 5.164 Beperken van geurhinder
Met het oog op het beperken van geurhinder is, als op een standplaats voedingsmiddelen worden bereid of verkocht, de afstand vanaf het punt waar geur vrijkomt tot aan de dichtstbijzijnde bebouwing ten minste [x] m.
Artikel 5.165 Beperken van zwerfafval
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen worden binnen een straal van [x] m rond de standplaats zo vaak als nodig is etenswaren, verpakkingen en andere afvalstoffen verwijderd die van de standplaats afkomstig zijn.

Paragraaf 5.2.29 Standplaats innemen - categorie II

Artikel 5.166 Toepassingsbereik
Lid 1
Deze paragraaf gaat over het innemen van een standplaats op de openbare weg binnen [deelgebied I].
Lid 2
Deze paragraaf gaat niet over:
  1. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
  2. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel x.x; en
  3. [een standplaats op een weg in beheer bij het Rijk, de provincie of het waterschap.]
Artikel 5.167 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het behoeden van de staat en werking van de openbare weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg;
  2. het bevorderen van de verkeersveiligheid;
  3. het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte;
  4. het beperken van hinder;
  5. het beschermen van het aanzien van de openbare ruimte; en
  6. het beschermen van het milieu, voor zover het gaat om:.
    1. het beschermen tegen milieuverontreiniging;
    2. het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
    3. een doelmatig beheer van afvalwater en afvalstoffen; en
    4. het voorkomen of beperken van geluidhinder en geurhinder; enb.het behoud van een goed woon- en leefklimaat.
Artikel 5.168 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een standplaats in te nemen in het standplaatsengebied.
Artikel 5.169 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. de locatie van de standplaats;
  2. een foto of tekening van het uiterlijk van de fysieke middelen die worden gebruikt op de standplaats;
  3. de afmetingen van die fysieke middelen;
  4. [het soort goederen of diensten dat wordt aangeboden of verhandeld]; en
  5. de dagen en tijdstippen waarop de standplaats wordt ingenomen.
Artikel 5.170 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
Lid 1
De omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd als:
  1. de standplaats ontoelaatbare hinder voor het doelmatig gebruik van de openbare weg kan veroorzaken;
  2. de veiligheid van het verkeer in het geding is;
  3. het uiterlijk van de standplaats, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met de goede omgevingskwaliteit;
  4. de standplaats onevenredige geurhinder of geluidhinder kan veroorzaken; of
  5. [door bijzondere omstandigheden redelijkerwijs te verwachten is dat voor een standplaats voor het verkopen van goederen het goede woon- en leefklimaat in gevaar komt.]
Lid 2
De omgevingsvergunning wordt voor maximaal [x] jaar verleend.
Lid 3
Er zijn beleidsregels, waarin in ieder geval zijn opgenomen:
  1. een passende mate van openbaarheid over de te verlenen omgevingsvergunningen; en
  2. de criteria voor verdeling van de omgevingsvergunningen.
Artikel 5.171 Verbod standplaatsen buiten standplaatsengebied
Buiten het standplaatsengebied worden geen standplaatsen ingenomen.

Paragraaf 5.2.30 Reclame plaatsen

Artikel 5.172 Toepassingsbereik
Lid 1
Deze paragraaf gaat over:
  1. het aanbrengen en maken van reclame in de openbare ruimte; en
  2. het aanbrengen en maken van reclame die zichtbaar is vanuit de openbare ruimte.
Lid 2
Deze paragraaf gaat ook over het plaatsen van objecten waarop de reclame wordt aangebracht.
Lid 3
Deze paragraaf gaat niet over:
  1. uitstallingen die behoren tot een standplaats als bedoeld in artikel 5.160 en artikel 5.166;
  2. het uiten van een persoonlijke opvatting; en
  3. het plaatsen van objecten door een overheidsorgaan voor het uitvoeren van een publiekrechtelijke taak.
Artikel 5.173 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het behoeden van de staat en werking van de openbare weg en het openbaar water voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg of dat water;
  2. het bevorderen van de verkeersveiligheid;
  3. het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte;
  4. het beperken van hinder; en
  5. het beschermen van het aanzien van de openbare ruimte.
Artikel 5.174 Specifieke zorgplicht
De zorgplicht, bedoeld in artikel 5.4, houdt voor het aanbrengen en maken van reclame en het plaatsen van objecten waarop reclame wordt aangebracht [in ieder geval] in dat:
  1. voldoende vrije doorgang voor hulpdiensten overblijft;
  2. voldoende vrije doorgang op voetpaden overblijft;
  3. de vrije toegang tot brandputten en vluchtroutedeuren is geborgd;
  4. objecten stabiel worden geplaatst of degelijk worden opgehangen; en
  5. het uiterlijk van de reclame niet in strijd is met de goede omgevingskwaliteit.
Artikel 5.175 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Lid 1
Het is verboden zonder omgevingsvergunning in <aangewezen gebied, zoals historisch stadscentrum> reclame aan te brengen of te maken.
Lid 2
Het is verboden zonder omgevingsvergunning verlichte of bewegende reclame aan te brengen.
Lid 3
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een reclameobject te plaatsen als dat object:
  1. langer is dan [x] m;
  2. breder is dan [x] m;
  3. hoger is dan [x] m; of
  4. langer dan [x] dagen/weken wordt geplaatst.
Artikel 5.176 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt:
  1. een tekening of ingetekende luchtfoto verstrekt met daarop de locatie van de reclame;
  2. een foto, tekening of duidelijke omschrijving van de reclame verstrekt;
  3. als een object wordt gebruikt: de lengte, breedte en hoogte van dat object aangegeven; en
  4. de voorgenomen tijdsduur van het maken van reclame vermeld.
Artikel 5.177 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning wordt alleen geweigerd als de belangen, bedoeld in artikel 5.128, onevenredig worden geschaad.
Artikel 5.178 Algemene regels uitstallingen
Lid 1
Met het oog op het behouden en bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte en het beperken van hinder is een uitstalling maximaal [x] m breed, [x] m diep en [x] m hoog.
Lid 2
De uitstalling wordt alleen direct voor of tegen de gevel van het bedrijf geplaatst.
Lid 3
De uitstalling wordt alleen tijdens openingstijden van het bedrijf geplaatst.
Lid 4
De uitstalling wordt niet in de grond verankerd.
Lid 5
Vanaf een uitstalling vindt geen verkoop plaats.
Artikel 5.179 Algemene regels spandoeken
Lid 1
Met het oog op het behouden en bevorderen van de verkeersveiligheid en het beperken van hinder zijn spandoeken gemaakt van materiaal dat lucht doorlaat.
Lid 2
Op een spandoek staat reclame met een actueel belang.
Lid 3
De onderlinge afstand tussen twee spandoeken is ten minste [x] meter.
Lid 4
Een spandoek hangt over de gehele lengte minimaal [x] m boven het maaiveld.
Lid 5
Een spandoek wordt zo opgehangen dat het uitzicht vanuit een verblijfsruimte niet onevenredig wordt gehinderd.
Artikel 5.180 Algemene regels reclameborden
Lid 1
Met het oog op het behouden en bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte en het beperken van hinder is een reclamebord maximaal [x] m hoog en [x] m breed.
Lid 2
Op een reclamebord staat reclame met een actueel belang.
Lid 3
De onderlinge afstand tussen twee reclameborden is ten minste [x] meter.
Artikel 5.181 Informatieplicht
Lid 1
Ten minste vier weken voor het aanbrengen van reclame als bedoeld in artikel 5.178 tot en met artikel 5.180 worden aan het bevoegd gezag de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. een tekening of ingetekende luchtfoto met daarop de locatie van de reclame;
  2. een foto, tekening of duidelijke beschrijving van de reclame;
  3. de afmetingen van de uitstalling, het spandoek of het reclamebord; en
  4. de voorgenomen tijdsduur van het maken van reclame.
Lid 2
Dit artikel is niet van toepassing als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 5.176 .

Paragraaf 5.2.31 Opbreken en graven in openbaar gebied

Artikel 5.182 Toepassingsbereik
Lid 1
Deze paragraaf gaat over het graven in openbaar gebied.
Lid 2
Deze paragraaf gaat ook over:
  1. het opbreken van de verharding in openbaar gebied in beheer bij de gemeente; en
  2. het aanleggen, in stand houden en verwijderen van een kabel of leiding in openbaar gebied in beheer bij de gemeente.
Artikel 5.183 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het veilige en doelmatige gebruik van het openbaar gebied;
  2. het beperken van hinder; en
  3. de doelmatige verdeling van de ondergrondse ruimte.
Artikel 5.184 Specifieke zorgplicht
De zorgplicht, bedoeld in artikel 5.4, houdt voor het opbreken van de verharding in openbaar gebied en het aanleggen, in stand houden en verwijderen van een kabel of leiding in openbaar gebied [in ieder geval] in dat:
  1. beschadiging van in de grond aanwezige werken zo veel mogelijk wordt voorkomen;
  2. de oorspronkelijke opbouw van het bodemprofiel en van funderingslagen zo veel mogelijk wordt hersteld;
  3. de grond zodanig wordt afgewerkt dat na klink een vlakke aansluiting op de aangrenzende ongeroerde grond wordt gerealiseerd; en
  4. de verharding zoveel mogelijk wordt hersteld naar de oorspronkelijke staat en, voor zover dat niet mogelijk is, een vlakke aansluiting op de aangrenzende verharding wordt gerealiseerd.
Artikel 5.185 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Lid 1
Het is verboden zonder omgevingsvergunning, anders dan voor het aanleggen, in stand houden of verwijderen van een kabel of leiding:
  1. de verharding in openbaar gebied op te breken; of
  2. te graven in openbaar gebied.
Lid 2
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding aan te leggen, in stand te houden of te verwijderen in openbaar gebied.
Lid 3
De verboden, bedoeld in het eerste en tweede lid, gelden niet voor activiteiten van een overheidsorgaan voor de uitoefening van een publiekrechtelijke taak.
Lid 4
Het verbod, bedoeld in het tweede lid, geldt niet voor activiteiten vanwege een ernstige belemmering of storing in de dienstverlening, waarvan uitstel redelijkerwijs niet mogelijk of niet gewenst is.
Lid 5
Het verbod, bedoeld in het tweede lid, geldt ook niet voor het aanleggen, in stand houden of verwijderen van een kabel of leiding:
  1. in een reeds aanwezige voorziening, zonder dat er een sleuf wordt gegraven;
  2. over een lengte van minder dan [x] m en met een sleufbreedte van minder dan [x] m; of
  3. voor een of meer huisaansluitingen, met een gezamenlijke lengte van minder dan [x] m.
Lid 6
Het vijfde lid geldt niet als:
  1. de activiteit plaatsvindt in [naam gebied];
  2. de activiteit langer duurt dan een dag;
  3. een openbare weg wordt gekruist; of
  4. een boring of persing wordt toegepast.
Artikel 5.186 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Lid 1
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het opbreken van of graven in openbaar gebied worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. een tekening of ingetekende luchtfoto met daarop de locatie van de activiteit;
  2. de reden voor het opbreken of graven; en
  3. het tijdstip en de duur van de activiteit.
Lid 2
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen, in stand houden of verwijderen van een kabel of leiding in openbaar gebied worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. een tekening of ingetekende luchtfoto met daarop de locatie van de activiteit;
  2. het tijdstip en de duur van de activiteit; en
  3. een beschrijving van de uit te voeren werkzaamheden en te gebruiken apparatuur.
Artikel 5.187 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
Lid 1
De omgevingsvergunning voor het opbreken van of graven in openbaar gebied wordt alleen geweigerd als:
  1. het veilige en doelmatige gebruik van het openbaar gebied onevenredig wordt gehinderd;
  2. de bereikbaarheid van gronden of gebouwen onevenredig wordt belemmerd; of
  3. het doelmatig beheer van het openbaar gebied onevenredig wordt gehinderd.
Lid 2
De omgevingsvergunning voor het aanleggen, in stand houden of verwijderen van een kabel of leiding in het openbaar gebied wordt alleen geweigerd als:
  1. het veilige en doelmatige gebruik van het openbaar gebied onevenredig wordt gehinderd;
  2. de bereikbaarheid van gronden of gebouwen onevenredig wordt belemmerd;
  3. het doelmatig beheer van het openbaar gebied onevenredig wordt gehinderd; of
  4. de doelmatige verdeling van de ondergrondse ruimte wordt belemmerd.
Artikel 5.188 Algemene regels graven
Lid 1
Met het oog op het beschermen van in openbaar gebied aanwezige kabels en leidingen, worden voorafgaand aan het graven in openbaar gebied proefsleuven gegraven.
Lid 2
De proefsleuven hebben een lengte van ten minste 1 m aan weerszijden van de theoretische ligging van de in de grond aanwezige kabels of leidingen, tenzij dat niet mogelijk is vanwege aanwezige obstakels.
Artikel 5.189 Algemene regels kabels en leidingen
Lid 1
Met het oog op het beperken van hinder worden huisaansluitingen en tijdelijke aansluitingen zo veel mogelijk haaks op het net aangelegd.
Lid 2
Handholes die vaker dan twee keer per jaar worden gebruikt, worden zo veel mogelijk aangebracht buiten de rijbaan.
Lid 3
Met het oog op het beschermen van in openbaar gebied aanwezige kabels en leidingen bedraagt bij kruising van een kabel of leiding met een andere kabel of leiding in een open ontgraving de verticale afstand tussen beiden ten minste [x] m.
Lid 4
Bij kruising van een kabel of leiding met een andere kabel of leiding bij een boring of persing bedraagt de verticale afstand tussen beiden ten minste [x] m, waarbij de nieuwe kabel of leiding onder de bestaande kabel of leiding wordt gelegd.
Lid 5
Met het oog op de doelmatige verdeling van de ondergrondse ruimte verwijdert de netbeheerder een kabel of leiding die niet meer in gebruik is op het moment dat de verharding in het openbaar gebied ter plaatse van die kabel of leiding wordt opgebroken.
Artikel 5.190 Meldingsplicht
Lid 1
Het is verboden een kabel of leiding aan te leggen, in stand te houden of te verwijderen in het openbaar gebied zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
Lid 2
Het verbod geldt niet:
  1. als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 5.185; of
  2. voor activiteiten door of in opdracht van de gemeente voor de uitoefening van haar publiekrechtelijke taken.
Lid 3
In afwijking van het eerste lid wordt de melding onverwijld gedaan bij een ernstige belemmering of storingin de dienstverlening, waarvan uitstel redelijkerwijs niet mogelijk of niet gewenst is.
Lid 4
Een melding bevat:
  1. een tekening of ingetekende luchtfoto met daarop de locatie van de activiteit;
  2. het type werkzaamheden dat wordt verricht; en
  3. het tijdstip en de duur van de activiteit.
Artikel 5.191 Bijzondere omstandigheden
Lid 1
Een gesloten sneeuwdek, langdurige vorst en extreme weersomstandigheden zijn een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 19.0 van de Omgevingswet.
Lid 2
Als sprake is van een gesloten sneeuwdek, langdurige vorst of extreme weersomstandigheden kan het bevoegd gezag bepalen dat het opbreken van verharding of graven in het openbaar gebied of het aanleggen of verwijderen van kabels of leidingen in het openbaar gebied tijdelijk is verboden. In het besluit staat voor welke locatie en voor welke periode het verbod geldt.
Lid 3
Het besluit wordt elektronisch bekend gemaakt, of op andere geschikte wijze.

Paragraaf 5.2.32 Activiteiten in het beperkingengebied leidingen

Artikel 5.192 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het verrichten van activiteiten in het beperkingengebied leidingen.
Artikel 5.193 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op de bescherming van in de grond aanwezige kabels, leidingen en ondersteunende werken.
Artikel 5.194 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Lid 1
Het is verboden zonder omgevingsvergunning in het beperkingengebied leidingen:
  1. te graven, als de diepte van de graafwerkzaamheden meer is dan [x] cm;
  2. diepwortelende beplanting aan te brengen of te verwijderen;
  3. voorwerpen in te drijven;
  4. de grond op te hogen; of
  5. verharding aan te brengen.
Lid 2
Het verbod geldt niet voor graafwerkzaamheden bij normaal onderhoud aan bouwwerken of andere werken.
Artikel 5.195 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. een tekening of ingetekende luchtfoto met daarop de locatie van de activiteit;
  2. een beschrijving van de aard en de omvang van de activiteit;
  3. de reden voor de activiteit; en
  4. een beschrijving van de maatregelen die worden genomen om de kans op schade aan de kabels of leidingen, waarvoor het beperkingengebied leidingen is aangewezen, te beperken.
Artikel 5.196 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de kans op beschadiging van de kabels of leidingen, waarvoor het beperkingengebied leidingen is aangewezen, verwaarloosbaar is.

Paragraaf 5.2.33 Aanleggen en verbreden van voet- en fietspaden en erftoegangswegen en parkeergelegenheid

Artikel 5.197 Toepassingsbereik
Lid 1
Deze paragraaf gaat over het aanleggen en verbreden van voet- en fietspaden, erftoegangswegen en parkeergelegenheid.
Lid 2
Deze paragraaf is ook niet van toepassing:
  1. het aanleggen en verbreden van gebiedsontsluitingswegen en stroomwegen.
  2. voor zover de activiteit wordt uitgevoerd binnen een bouwvlak of op een bestaand erf;
  3. als de activiteit noodzakelijk is voor de uitvoering van een bouwactiviteit die in overeenstemming is met de regels van dit omgevingsplan of waarvoor op grond van dit omgevingsplan een omgevingsvergunning is verleend;
  4. op activiteiten die tot het normaal beheer en onderhoud behoren; en
  5. op activiteiten die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit omgevingsplan.
Artikel 5.198 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het behoud en waar mogelijk de versterking van het natuurdoeltype ´overstromingsgrasland´;
  2. het vergroten van de natuurbeleving en recreatieve waarde, zonder afbreuk te doen aan natuurwaarden;
  3. de bereikbaarheid van gebieden; en
  4. de bescherming van het woon- en leefklimaat.
Artikel 5.199 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een voet- of fietspad, erfontsluitingsweg of parkeergelegenheid aan te leggen of te verbreden.
Artikel 5.200 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. PM
Artikel 5.201 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de belangen, bedoeld in artikel 5.198, niet onevenredig worden geschaad.

Paragraaf 5.2.34 Activiteiten in een gebied met archeologische verwachtingen

Artikel 5.202 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het verrichten van activiteiten in een gebied met archeologische verwachtingen.
Artikel 5.203 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op de bescherming van archeologische waarden.
Artikel 5.204 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen [variant met normwaarde]
Lid 1
Het is verboden zonder omgevingsvergunning te graven in het gebied met <normwaarde archeologische verwachtingswaarde>, als:
  1. de diepte van de graafwerkzaamheden meer is dan <normwaarde diepte> cm; en
  2. de oppervlakte van de graafwerkzaamheden meer is dan <normwaarde oppervlak> m2.
Lid 2
Het verbod geldt niet voor graafwerkzaamheden bij normaal onderhoud aan bouwwerken of andere werken.
Artikel 5.205 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen [variant zonder normwaarde]
Lid 1
Het is verboden zonder omgevingsvergunning te graven in het gebied met zeer hoge archeologische verwachtingen, als:
  1. de diepte van de graafwerkzaamheden meer is dan [x] cm; en
  2. de oppervlakte van de graafwerkzaamheden meer is dan [x] m2.
Lid 2
Het is verboden zonder omgevingsvergunning te graven in het gebied met hoge archeologische verwachtingen, als:
  1. de diepte van de graafwerkzaamheden meer is dan [x] cm; en
  2. de oppervlakte van de graafwerkzaamheden meer is dan [x] m2.
Lid 3
Het is verboden zonder omgevingsvergunning te graven in het gebied met gemiddelde archeologische verwachtingen, als:
  1. de diepte van de graafwerkzaamheden meer is dan [x] cm; en
  2. de oppervlakte van de graafwerkzaamheden meer is dan [x] m2.
Lid 4
Het is verboden zonder omgevingsvergunning te graven in het gebied met lage archeologische verwachtingen, als:
  1. de diepte van de graafwerkzaamheden meer is dan [x] cm; en
  2. de oppervlakte van de graafwerkzaamheden meer is dan [x] m2.
Lid 5
Het is verboden zonder omgevingsvergunning te graven in het gebied met zeer lage archeologische verwachtingen, als:
  1. de diepte van de graafwerkzaamheden meer is dan [x] cm; en
  2. de oppervlakte van de graafwerkzaamheden meer is dan [x] m2.
Lid 6
Het eerste tot en met vijfde lid gelden niet voor graafwerkzaamheden bij normaal onderhoud aan bouwwerken of andere werken.
Artikel 5.206 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. een tekening of ingetekende luchtfoto met daarop de locatie van de graafwerkzaamheden; en
  2. een rapport waarin de archeologische waarde van die locatie is vastgesteld.
Artikel 5.207 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad; of
  2. schade door de graafwerkzaamheden kan worden voorkomen of voldoende kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften.

Paragraaf 5.2.35 Activiteiten in een landschapselement of gebied met aardkundige waarde

Artikel 5.208 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het verrichten van activiteiten in een bijzonder landschapselement en gebieden met aardkundige waarden.
Artikel 5.209 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op de bescherming van bijzondere landschapselementen en aardkundige waarden.
Artikel 5.210 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Lid 1
Het is verboden zonder omgevingsvergunning in een bijzonder landschapselement of gebied met aardkundige waarde:
  1. te graven;
  2. diepwortelende beplanting aan te brengen of te verwijderen;
  3. voorwerpen in te drijven;
  4. de grond op te hogen; of
  5. de grond te verharden.
Lid 2
Het verbod geldt niet voor graafwerkzaamheden bij normaal onderhoud aan bouwwerken of andere werken.
Artikel 5.211 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. een tekening of ingetekende luchtfoto met daarop de locatie van de graafwerkzaamheden;
  2. een beschrijving van de aard en de omvang van de activiteit;
  3. de reden voor de activiteit; en
  4. een beschrijving van de maatregelen die worden genomen om de verstoring van het bijzondere landschapselement of gebied met aardkundige waarde te beperken of ongedaan te maken.
Artikel 5.212 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd als de verstoring van het bijzondere landschapselement of de aardkundige waarde niet in verhouding staat tot het met de graafwerkzaamheden te dienen belang.

Paragraaf 5.2.36 Activiteiten in het gemeentelijk natuurnetwerk

Artikel 5.213 Toepassingsbereik
Lid 1
Deze paragraaf is van toepassing op de volgende activiteiten in het natuurnetwerk [en de zone van [x] m daaromheen]:
  1. het bouwen van bouwwerken;
  2. het kappen van bomen en verwijderen van ander groen;
  3. het aanbrengen van verharding;
  4. het dempen van watergangen;
  5. het afgraven of ophogen van gronden;
  6. het organiseren van evenementen;
  7. [activiteiten die meer dan [x] dB geluid produceren];
  8. [activiteiten die met meer dan [x] lux worden verlicht];
  9. [activiteiten die trillingen in een frequentie van [x] tot [y] Hertz veroorzaken]; en
  10. [nader invullen].
Lid 2
Het eerste lid, aanhef en onder b, geldt niet voor het geheel of gedeeltelijk vellen van houtopstanden waarop afdeling 11.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving van toepassing is.
Artikel 5.214 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. de natuurbescherming;
  2. het bevorderen van natuurbeleving;
  3. klimaatbestendigheid;
  4. het bevorderen van de biodiversiteit; en
  5. het beheer van natuurgebieden.
Artikel 5.215 Specifieke zorgplicht
De zorgplicht, bedoeld in artikel 5.4 houdt voor activiteiten in het natuurnetwerk <en de zone van [x] m daaromheen> in ieder geval in dat:
  1. alle passende preventieve maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen, gelet op de doelstellingen voor dat netwerk, te voorkomen of te beperken; en
  2. tijdens en na het verrichten van de activiteit wordt nagegaan of die maatregelen de beoogde effecten hebben.
Artikel 5.216 Verboden activiteiten
Binnen het natuurnetwerk zijn de volgende activiteiten verboden:
  1. het bouwen van bouwwerken, met uitzondering van bouwwerken geen gebouw zijnde; en
  2. het organiseren van evenementen.
Artikel 5.217 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Lid 1
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
  1. het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde;
  2. het kappen van bomen en verwijderen van ander groen;
  3. het aanbrengen van verharding;
  4. het dempen van watergangen;
  5. het afgraven of ophogen van de bodem;
  6. <activiteiten die meer dan [x] dB geluid produceren>;
  7. <activiteiten die met meer dan [x] lux worden verlicht>;
  8. <activiteiten die trillingen in een frequentie van [x] tot [y] Hertzveroorzaken>; en
  9. <nader invullen>.
Lid 2
Het verbod geldt niet voor:
  1. activiteiten die zijn beschreven in het gemeentelijke natuurprogramma en overeenkomstig dat programma worden verricht; en
  2. normale onderhoudswerkzaamheden.
Artikel 5.218 Bijzondere aanvraagvereisten
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. een kaart of tekening van de locatie van de activiteit;
  2. een omschrijving van de aard en de omvang van de activiteit;
  3. de periode waarbinnen de activiteit plaatsvindt;
  4. een beschrijving van de gevolgen die de activiteit kan hebben op het natuurnetwerk gelet op de doelstellingen voor dat netwerk;
  5. de voorgenomen maatregelen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en
  6. als die gevolgen niet voldoende kunnen worden beperkt: de compenserende maatregelen die worden genomen om de doelstellingen van het gemeentelijke natuurnetwerk te waarborgen.
Artikel 5.219 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
  1. de activiteit in overeenstemming is met de doelstellingen voor het natuurnetwerk, zoals beschreven in het gemeentelijke natuurprogramma; of
  2. de activiteit nodig is voor een project van gemeentelijk belang en de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het natuurnetwerk bewaard blijft.

Paragraaf 5.2.37 Kappen van bomen

Artikel 5.220 Toepassingsbereik
Lid 1
Deze paragraaf gaat over het kappen van bomen.
Lid 2
Deze paragraaf is niet van toepassing op:
  1. het kappen van beschermde gemeentelijke bomen of het geheel of gedeeltelijk vellen van beschermde gemeentelijke houtopstanden als bedoeld in artikel 5.226; en
  2. het kappen van bomen in het natuurnetwerk als bedoeld in artikel 5.213.
Artikel 5.221 Oogmerken
Lid 1
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. de beeldbepalende waarde van bomen;
  2. de cultuurhistorische waarde van bomen;
  3. [het beschermen van de gezondheid]; en
  4. [het in stand houden van een goed woon- en leefklimaat].
Lid 2
Voor bomen als bedoeld in artikel 11.111, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn de regels in deze paragraaf ook gesteld met het oog op:
  1. de natuurbescherming; en
  2. het beschermen van landschappelijke waarden.
Artikel 5.222 Wijze van meten
De stamomtrek van een boom wordt gemeten op een hoogte van 130 cm vanaf het maaiveld. Bij meerstammigheid wordt de stamomtrek van de dikste stam gemeten.
Artikel 5.223 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Lid 1
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een boom te kappen.
Lid 2
Het verbod geldt niet voor:
  1. bomen met een stamomtrek van minder dan [x] cm;
  2. bomen die niet zichtbaar zijn vanaf openbaar toegankelijk gebied [of: bomen in het achtererfgebied, waarvan de stam buiten de zone van [x] m vanaf de perceelgrens staat]; en
  3. bomen die moeten worden gekapt op grond van de Plantgezondheidswet of vanwege een aanschrijving op grond van artikel [x] van de Algemene plaatselijke verordening.
Artikel 5.224 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt:
  1. iedere te kappen boom op een kaart, foto of tekening geïdentificeerd met een nummer en de locatie;
  2. de reden voor het kappen van iedere boom opgenomen; en
  3. de stamomtrek in centimeters van iedere boom aangegeven.
Artikel 5.225 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning kan worden geweigerd als de belangen, bedoeld in artikel 5.221, onevenredig worden geschaad.
[OF
De omgevingsvergunning wordt alleen geweigerd als de belangen, bedoeld in artikel 5.221, onevenredig worden geschaad.
OF
De omgevingsvergunning kan worden verleend:
  1. als de boom gevaar of ernstige hinder veroorzaakt; of
  2. vanwege een individueel of maatschappelijk belang, dat zwaarder moet wegen dan de belangen, bedoeld in artikel 5.221.]

Paragraaf 5.2.38 Kappen van beschermde bomen en houtopstanden

Artikel 5.226 Toepassingsbereik
Lid 1
Deze paragraaf gaat over het kappen of geheel of gedeeltelijk vellen van beschermde gemeentelijke bomen en houtopstanden.
Lid 2
Deze paragraaf gaat niet over het dunnen van houtopstanden.
Artikel 5.227 Oogmerken
Lid 1
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het beschermen van de gezondheid;
  2. het beschermen van stedenbouwkundige waarden;
  3. [de beeldbepalende waarde van bomen]; en
  4. [de cultuurhistorische waarde van bomen].
Lid 2
Voor bomen en houtopstanden als bedoeld in artikel 11.111, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn de regels in deze paragraaf ook gesteld met het oog op:
  1. de natuurbescherming;
  2. de instandhouding van het bosareaal in de gemeente; en
  3. het beschermen van landschappelijke waarden.
Artikel 5.228 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Lid 1
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een boom te kappen of houtopstand geheel of gedeeltelijk te vellen.
Lid 2
Het verbod geldt niet voor:
  1. het snoeien van bomen, als dat noodzakelijk is voor de instandhouding daarvan; en
  2. het knotten of kandelaberen van reeds geknotte of gekandelaberde bomen.
Lid 3
Het verbod geldt ook niet voor een boom die moet worden gekapt of houtopstand die geheel of gedeeltelijk moet worden geveld op grond van de Plantgezondheidswet of vanwege een aanschrijving op grond van artikel [x] van de Algemene plaatselijke verordening.
Artikel 5.229 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. een aanduiding van de te kappen boom of te vellen houtopstand op een kaart, foto of tekening;
  2. de reden voor het kappen van de boom of vellen van de houtopstand; en
  3. de mogelijkheid tot herbeplanten en, als het voornemen tot herbeplanten bestaat, de locatie daar-van, het aantal en de soorten.
Artikel 5.230 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
Lid 1
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend:
  1. als de belangen, waarvoor de boom of houtopstand is aangewezen, anders dan door het in standhouden van de boom of houtopstand worden geborgd; of
  2. vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen.
Lid 2
Bij vergunningvoorschrift kan een herbeplantingsplicht worden opgelegd.
Artikel 5.231 Meldingsplicht
Lid 1
Het is verboden een boom te snoeien, knotten of kandelaberen zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
Lid 2
Bij de melding worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. een aanduiding van de te snoeien, knotten of kandelaberen boom op een kaart, foto of tekening, ieder voorzien van een nummer of aanduiding; en
  2. als een boom wordt gesnoeid: een onderbouwing van de noodzaak daarvan.
Lid 3
Dit artikel is niet van toepassing als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 5.228.

Paragraaf 5.2.39 Lozen van grondwater afkomstig van graven

Artikel 5.232 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van graven.
Artikel 5.233 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. de bescherming van de bodem- en grondkwaliteit; en
  2. het doelmatig beheer van afvalwater.
Artikel 5.234 Meet- en rekenbepaling
Lid 1
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
Lid 2
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
Lid 3
Op het analyseren van onopgeloste stoffen is NEN-EN 872 van toepassing.
Artikel 5.235 Algemene regels lozen bij graven
Lid 1
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater afkomstig van graven worden geloosd op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
Lid 2
Voor het lozen van dat grondwater in een schoonwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l en voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.
Lid 3
Voor het lozen van dat grondwater in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l.
Lid 4
Het lozen van dat grondwater in een vuilwaterriool duurt niet langer dan <normwaarde duur> weken en de geloosde hoeveelheid is ten hoogste <normaarde debiet> m3/u.
Artikel 5.236 Meldingsplicht
Lid 1
Het is verboden grondwater afkomstig van graven te lozen in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden, als de lozing langer duurt dan 48 uur.
Lid 2
In afwijking van het eerste lid geldt een termijn van vijf dagen, als de lozing niet langer duurt dan acht weken.
Lid 3
Een melding bevat:
  1. gegevens over de locatie van het lozingspunt;
  2. het maximale debiet van de lozing;
  3. de verwachte datum van het begin van de lozing; en
  4. de verwachte duur van de lozing.
Lid 4
Ten minste 48 uur voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Paragraaf 5.2.40 Bodemgevoelig gebouw bouwen

Artikel 5.237 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie.
Artikel 5.238 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het beschermen van de gezondheid; en
  2. het voorzien in voldoende woonruimte.
Artikel 5.239 Waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem
Lid 1
De waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie zijn de interventiewaarden bodemkwaliteit, bedoeld in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving.
Lid 2
Er is sprake van overschrijding van de toelaatbare kwaliteit als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie in meer dan 25 m3 bodemvolume hoger is dan de interventiewaarde bodemkwaliteit.
Lid 3
Het zinsdeel “in meer dan 25 m3 bodemvolume” in het tweede lid is niet van toepassing op asbest.
Artikel 5.240 Maatregelen bij overschrijding waarde toelaatbare kwaliteit
Het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een locatie waar sprake is van een overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 5.239 is uitsluitend toegestaan als een sanering van de bodem wordt uitgevoerd volgens paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving
Artikel 5.241 Meldingsplicht
Lid 1
Het is verboden een bodemgevoelig gebouw te bouwen op een bodemgevoelige locatie zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
Lid 2
Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:
  1. de resultaten van een vooronderzoek/verkennend bodemonderzoek/ verkennend bodemonderzoek asbest/nader bodemonderzoek/nader bodemonderzoek asbest; en
  2. bij overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 5.239: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen.
Artikel 5.242 Informatieplicht: ingebruikname na maatregelen op verontreinigde bodem
Bij overschrijding van een waarde van de toelaatbare kwaliteit van de bodem, bedoeld in artikel 5.239, wordt een bodemgevoelig gebouw of een gedeelte daarvan op een bodemgevoelige locatie alleen in gebruik genomen nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanering, bedoeld in artikel 5.240, is verricht.

Paragraaf 5.2.41 Milieu - algemeen

Artikel 5.243 Toepassingsbereik
Lid 1
Deze paragraaf gaat over:
  1. de volgende activiteiten, voor zover ze alleen worden verricht bij een huishouden of bij het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis:
    1. het bewerken van metaal;
    2. het maken of bewerken van:
      1. glas;
      2. keramiek; en
      3. steen, zand, grind of kalk;
    3. het maken van verf, lak, drukinkt, lijm schoonmaakmiddelen of cosmetica;
    4. het maken of bewerken van papier, hout, textiel of leer;
    5. het maken of bewerken van rubber of kunststof;
    6. het bedrukken van materialen met zeefdruk, vellenoffset, rotatieoffset, illustratiediepdruk of flexografie;
    7. het maken, onderhouden, repareren en schoonmaken van vaartuigen of drijvende werktuigen [als dat geheel of gedeeltelijk op de wal of in een drijvend dok gebeurt]; en
    8. het behandelen van de scheepshuid van vaartuigen of drijvende werktuigen om te voorkomen dat organismen zich onder het wateroppervlak daaraan vasthechten;
    9. het houden van meer dan [x] honden of katten;
    10. het houden van meer dan [x] knaagdieren;
    11. het houden van meer dan [x] vogels; en
    12. het gebruiken van een houtkachel of open haard; en
  2. het onderhouden, repareren, schoonmaken en ombouwen van gemotoriseerde voertuigen, als dat niet voor derden wordt gedaan en als het alleen wordt gedaan bij een huishouden.
Lid 2
Deze paragraaf gaat niet over het houden van meer dan 350 kippen die als landbouwhuisdieren worden gehouden.
Artikel 5.244 Specifieke zorgplicht
Lid 1
De zorgplicht, bedoeld in artikel 5.4, houdt voor milieubelastende activiteiten [in ieder geval] in dat:
  1. alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;
  2. alle passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid worden getroffen;
  3. geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;
  4. voor zover verontreiniging van de bodem ontstaat: herstel van de bodem redelijkerwijs mogelijk blijft; en
  5. afvalstoffen worden afgevoerd na beëindiging van een activiteit.
Lid 2
De zorgplicht, bedoeld in artikel 5.4, houdt [in ieder geval] ook in dat:
  1. alle passende preventieve maatregelen tegen lichthinder worden getroffen;
  2. de doelmatige werking van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater worden beschermd;
  3. afvalwater doelmatig wordt beheerd;
  4. afvalstoffen doelmatig worden beheerd; en
  5. de duisternis en het donkere landschap worden beschermd.
Lid 3
Het eerste lid is niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Lid 4
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Paragraaf 5.2.42 Hout stoken in een binnenruimte - categorie I

Artikel 5.245 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het stoken van hout in een binnenruimte binnen het ambtsgebied, met uitzondering van het Woongebied-transformatie.
Artikel 5.246 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. PM
Artikel 5.247 Algemene regels emissiebeperking
Lid 1
Als brandstof wordt alleen droog, schoon en ongeverfd hout gebruikt.
Lid 2
De uitlaat van de schoorsteen bevindt zich minimaal 0,5 meter boven de nok.
Lid 3
De schoorsteen wordt ten minste eenmaal per jaar geveegd.
Lid 4
Bij mist of windstil weer wordt niet gestookt.
Lid 5
Een houtkachel die wordt geïnstalleerd voldoet aan de toepasselijke NEN-norm.

Paragraaf 5.2.43 Hout stoken in een binnenruimte - categorie II

Artikel 5.248 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het stoken van hout in een binnenruimte binnen het Woongebied-transformatie.
Artikel 5.249 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. PM
Artikel 5.250 Verbod
Er wordt geen hout gestookt in een binnenruimte.

Paragraaf 5.2.44 Duurzaamheid

Artikel 5.251 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over:
  1. het bouwen van bouwwerken;
  2. het verrichten van bedrijfsmatige activiteiten;
  3. het aanbrengen van verharding; en
  4. PM
Artikel 5.252 Energie: maatregelen
Lid 1
Alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van ten hoogste vijf jaar worden getroffen.
Lid 2
Het eerste lid is niet van toepassing:
  1. als het energieverbruik van de activiteit en andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die de activiteit functioneel ondersteunen, in het voorafgaande jaar kleiner was dan 50.000 kWh aan elektriciteit en 25.000 m3 aardgasequivalenten aan brandstoffen;
  2. als artikel 15.51 of 16.5 van de Wet milieubeheer van toepassing is; of
  3. op energiebesparende maatregelen aan een gebouw of gedeelte daarvan als bedoeld in artikel 3.84 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Lid 3
Aan het eerste lid is in ieder geval voldaan door het treffen van de maatregelen die zijn opgenomen in bijlage VII, onderdeel 16, bij de Omgevingsregeling.
Lid 4
Dit artikel is niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die is aangewezen in de afdelingen 3.3 tot en met 3.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 5.253 Lozen gezuiverd bedrijfsafvalwater in de bodem
Lid 1
Met het oog op de beperking van watertekorten en het doelmatig beheer van afvalwater, wordt <soort bedrijfsafvalwater> binnen [locatie], in afwijking van de bepalingen in hoofdstuk 4 van het Besluit activiteiten leefomgeving over de voorgeschreven lozingsroute, geloosd in de bodem.
Lid 2
Het <soort bedrijfsafvalwater> dat wordt geloosd in de bodem, wordt geleid door een zuiveringsvoorziening, die voldoet aan <eisen>.
Lid 3
Het tweede lid is niet van toepassing op koelwater.
Artikel 5.254 Waterberging
Lid 1
Met het oog op het beperken van droogte en wateroverlast wordt in <gebied particuliere waterberging> op ieder perceel een hemelwaterberging met een minimale capaciteit van <x> l per m2 verhard oppervlak aangebracht en in stand gehouden.
Lid 2
De hemelwaterberging wordt zo ontworpen en in stand gehouden dat deze tussen <y> en <z> dagen weer volledig beschikbaar is.
Lid 3
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het eerste lid, als het realiseren van de waterbergingscapaciteit redelijkerwijs niet mogelijk is.
Lid 4
De hoeveelheid hemelwater die niet kan worden geborgen, kan worden geloosd op het openbare riool of de openbare weg.
Artikel 5.255 Waterbergingsfonds
Bij gebruikmaking van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 5.254, derde lid, kan het bevoegd gezag een financiële voorwaarde verbinden aan de omgevingsvergunning.
Artikel 5.256 Hernieuwbare energie daken industrie- en overige gebruiksfuncties
In aanvulling op paragraaf 4.4.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving worden daken van nieuwe gebouwen met een industriefunctie of overige gebruiksfunctie op een “bedrijventerrein” gebruikt voor de opwek van hernieuwbare energie met een minimale opbrengst van <x> kWh per m2 per jaar.
Artikel 5.257 Klimaatadaptatie daken industrie- en overige gebruiksfuncties
In aanvulling op paragraaf 4.4.2 van het Besluit bouwwerken leefomgeving worden daken van nieuwe gebouwen met een industriefunctie of overige gebruiksfunctie op een “bedrijventerrein” gebruikt voor verbetering van de klimaatadaptiviteit van die gebouwen, door:
  1. hemelwater te bergen met een capaciteit van ten minste <x> l per m2 dakoppervlak; of
  2. vegetatie in stand te houden op ten minste <x> % van het dakoppervlak.
Artikel 5.258 Zwerfvuil
Met het oog op een doelmatig beheer van afvalstoffen wordt op een “bedrijventerrein” binnen een straal van 25 m rond de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, zo vaak als nodig etenswaren, verpakkingen, sport- of spelmaterialen, of andere materialen verwijderd die van de activiteit afkomstig zijn.

Afdeling 5.3 Gebiedsgerichte activiteiten met gebruiksruimte

Paragraaf 5.3.1 Algemeen

Artikel 5.259 Toepassingsbereik
Deze afdeling is van toepassing op activiteiten met gebruiksruimte.
Artikel 5.260 Oogmerken
Lid 1
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:
  1. het waarborgen van de veiligheid;
  2. het beschermen van de gezondheid; en
  3. het beschermen van het milieu, waaronder:
    1. het beschermen tegen milieuverontreiniging;
    2. het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
    3. het doelmatig gebruik van energie en grondstoffen;
    4. een doelmatig beheer van afvalstoffen;
    5. het voorkomen of beperken van geluidhinder, trillinghinder, lichthinder en geurhinder;
    6. het beperken van de kans op en het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1,eerste lid, van de wet;
    7. het beschermen van de doelmatige werking van voorzieningen voor het beheer van afvalwater;
    8. het voorkomen en beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste; en
    9. het vervullen van maatschappelijke functies doorwatersystemen.
Lid 2
De regels in deze afdeling zijn ook gesteld met het oog op:
  1. [optioneel] het beschermen van de duisternis en het donkere landschap in beschermde duisternisgebieden;
  2. het beperken van verkeer van en naar activiteiten met gebruiksruimte;
  3. het gebruik van bouwwerken;
  4. het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;
  5. de duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van gebieden; en
  6. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Lid 3
De regels in deze afdeling zijn niet gesteld met het oog op:
  1. de natuurbescherming;
  2. het bevorderen van de biodiversiteit;
  3. het beheer van natuurgebieden;
  4. het beschermen van stedenbouwkundige enlandschappelijke waarden; en
  5. het beschermen van cultuurhistorische waarden.
Artikel 5.261 Specifieke zorgplicht
Lid 1
De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 5.4, houdt voor activiteiten met gebruiksruimte in ieder geval in dat:
  1. alle passende preventieve maatregelentegen milieuverontreiniging worden getroffen;
  2. alle passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid worden getroffen;
  3. de beste beschikbare technieken worden toegepast;
  4. geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;
  5. alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;
  6. afvalwater dat wordt geloosd en gekanaliseerde emissies van stoffen in de lucht doelmatig kunnen worden bemonsterd;
  7. metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund;
  8. meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt, en gepresenteerd;
  9. voor zover verontreiniging van de bodem ontstaat, herstel van de bodem redelijkerwijs mogelijk blijft; en
  10. afvalstoffen worden afgevoerd na beëindiging van een activiteit.
Lid 2
De specifieke zorgplicht houdt voor het gebruik van bouwwerken in dat:
  1. degene die een bouwwerk gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, verplicht is alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren;
  2. degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten in, op of aan een bouwwerk overlast of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voor de omgeving, verplicht is alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren, waarbij onder overlast en hinder in elk geval wordt verstaan:
    1. het op hinderlijke wijze verspreiden van rook, roet, walm, stof, stank, vocht of irriterend materiaal;
    2. het veroorzaken van overlast door geluid, trilling, dieren of verontreiniging; en
    3. het nalaten van het normale onderhoud waardoor het bouwwerk zich niet in een zindelijke staat bevindt.
Lid 3
Het eerste en tweede lid gelden niet voor milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Lid 4
Het derde lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op het gebruik van bouwwerken, bedoeld in afdeling 6.2 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Lid 5
De specifieke zorgplicht houdt ook in dat:
  1. de nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer van personen en goederen van en naar de activiteit zo veel mogelijk worden voorkomen of beperkt;
  2. beslag op gebruiksruimte buiten de locatie waar de activiteit wordt verricht, onder meer door zichtbare stofverspreiding, zo veel mogelijk wordt voorkomen of beperkt;
  3. buitenverlichting op de locatie van de activiteit is beperkt tot het noodzakelijke voor het verrichten van de nodige werkzaamheden op die locatie, de bewaking of de beveiliging;
  4. verlichting zodanig is opgesteld en ingericht en de lampen zodanig zijn afgeschermd, dat hinderlijke lichtstraling voor de omgeving zo veel mogelijk wordt voorkomen of beperkt; en
  5. de duisternis en het donkere landschap worden beschermd in <beschermde duisternisgebieden>.
Artikel 5.262 Samenhangende activiteiten
In deze afdeling wordt voor de regels over geluid, geur en trillingen als één activiteit met gebruiksruimte beschouwd:
  1. activiteiten als bedoeld in de afdelingen 3.3 tot en met 3.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving; of
  2. als het gaat om andere activiteiten dan bedoeld onder a, meerdere activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die:
    1. rechtstreeks met elkaar samenhangen en met elkaar in technisch verband staan; of
    2. elkaar functioneel ondersteunen.
Artikel 5.263 Overgangsrecht bestaande geluid- en geurbelasting
Lid 1
Geluid- en geurbelasting door activiteiten met gebruiksruimte, anders dan wonen, die in strijd is met een daarvoor in deze afdeling gestelde regel en aantoonbaar en rechtmatig bestond op het moment van de inwerkingtreding van die regel, kan worden voortgezet gedurende X jaar na inwerkingtreding van die regel.
Lid 2
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de belasting na de termijn, bedoeld in het eerste lid, voort te zetten.
Lid 3
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. PM
Lid 4
[gereserveerd voor beoordelingsregels]
Lid 5
Het eerste lid geldt niet voor zover die geluid- of geurbelasting in strijd zou zijn met de regels elders in dit omgevingsplan, in een situatie van volledige benutting van de bouwmogelijkheden voor geluid- en geurgevoelige gebouwen die het bestemmingsplan bood, voorafgaand aan het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Artikel 5.264 Register bestaande activiteiten met gebruiksruimte
Lid 1
Er is een register van bestaande activiteiten met gebruiksruimte, waarvoor informatie, meld- of vergunningplichten voor het starten of omzetten van activiteiten met gebruiksruimte als bedoeld in deze afdeling niet van toepassing zijn.
Lid 2
Het register wordt beheerd door het college van burgemeester en wethouders.
Lid 3
Het register is voor eenieder langs elektronische weg toegankelijk.
Lid 4
Het register wordt voortdurend geactualiseerd.
Artikel 5.265 Meldingsplicht
Lid 1
Het is verboden om een activiteit met gebruiksruimte, anders dan wonen, te verrichten zonder dit ten minste vierweken voor het begin ervan te melden.
Lid 2
Het eerste lid is niet van toepassing op:
  1. activiteiten met gebruiksruimte waarvoor een omgevingsvergunning is vereist;
  2. zelfstandige kantooractiviteiten; of
  3. [PM bijvoorbeeld activiteiten die in de bruidsschat zijn omgezet en die in het Activiteitenbesluit zijn aangewezen als type A-inrichtingen].
Lid 3
Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:
  1. de begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht; en
  2. een onderbouwing dat kan worden voldaan aan de regels in deze titel over geluid en geur.
Lid 4
Bij een melding voor een geluidrelevante activiteit [PM bijvoorbeeld vergelijkbaar met de aanwijzing van inrichtingen in het Activiteitenbesluit waarvoor een geluidonderzoek moet worden uitgevoerd, wordt omgezet naar geluidrelevante activiteiten met gebruiksruimte] wordt een akoestisch onderzoek overgelegd.
Lid 5
Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift bepalen dat het overleggen van een akoestisch onderzoek, bedoeld in het vierde lid, niet is vereist, als aannemelijk is dat wordt voldaan aan de regels in het omgevingsplan.
Artikel 5.266 Bouwvalligheid nabijgelegen bouwwerk
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt een bouwwerk niet gebruikt als door of namens het bevoegd gezag is medegedeeld dat het gebruik in verband met bouwvalligheid van een in de nabijheid gelegen bouwwerk gevaarlijk is.

Paragraaf 5.3.2 Trillingveroorzakende activiteit verrichten

Artikel 5.267 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het verrichten van activiteiten met gebruiksruimte die trillingen veroorzaken.
Artikel 5.268 Normen trillingen
Lid 1
Bij het verrichten van een activiteit met gebruiksruimte die trillingen veroorzaakt, wordt in trillinggevoelige ruimten voldaan aan de normen voor toelaatbare continue trillingen, bedoeld in tabel 5.40a, en de normen voor toelaatbare herhaald voorkomende trillingen, bedoeld in tabel 5.40b.
Tabel 5.40a
07.00-23.00u
23.00-07.00u
A1 onderste norm voor trillingsterkte Vmax
0,1
0,1
A2 bovenste norm voor trillingsterkte Vmax
0,4
0,2
A3 norm voor trillingsterkte Vper
0,05
0,05
Tabel 5.40b
07.00-23.00u
23.00-07.00u
A1 onderste norm voor trillingsterkte Vmax
0,2
0,2
A2 bovenste norm voor trillingsterkte Vmax
0,8
0,4
A3 norm voor trillingsterkte Vper
0,1
0,1
Lid 2
De normen gelden niet voor de trillingen in trillinggevoelige ruimten van ‘trillinggevoelig gebouwen met een functionele binding of voormalige functionele binding’ met die activiteit.
Lid 3
Op een locatie waar dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit het bouwen van een trillinggevoelig gebouw toelaat, zijn de normen pas van toepassing als het gebouw is gerealiseerd.

Paragraaf 5.3.3 Trillinggevoelig gebouw toevoegen

Artikel 5.269 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het toevoegen van een trillinggevoelig gebouw binnen het aandachtsgebied trillingen.
Artikel 5.270 Oogmerken
De regels in deze paragraaf worden gesteld met het oog op:
a. het beschermen tegen trillingshinder; en
b. de gezondheid.
Artikel 5.271 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Het is verbonden zonder omgevingsvergunning een trillinggevoelig gebouw toe te voegen binnen het 'aandachtsgebied trillingen'.
Artikel 5.272 Bijzondere aanvraagvereisten
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het toevoegen van een trillinggevoelig gebouw worden de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
a. een trillingsonderzoek, waaruit blijkt dat aan de SBR-richtlijn (B) wordt voldaan;
b. een overzicht van maatregelen die worden getroffen om te voldoen aan de SBR-richtlijn (B).
Artikel 5.273 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning wordt verleend als de trillingssterkte - al dan niet met toepassing van maatregelen - voldoet aan de streefwaarden bij trillinggevoelige gebouwen, zoals weergegeven in de SBR-richtlijn (B).

Paragraaf 5.3.4 Luchtkwaliteitgevoelige gebouw toevoegen

Artikel 5.274 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het toevoegen van luchtkwaliteitsgevoelige gebouwen binnen het aandachtsgebied luchtkwaliteit.
Artikel 5.275 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. PM
Artikel 5.276 Luchtkwaliteitgevoelige gebouwen
Een luchtkwaliteitsgevoelig gebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin een of meerdere van de volgende categorieën activiteiten met gebruiksruimte worden verricht:
  1. het verzorgen van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen;
  2. het bieden van kinderopvang; en
  3. het verlenen van zorg in een verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.
Artikel 5.277 Algemene regels
Binnen het 'luchtkwaliteitsaandachtsgebied' worden geen luchtkwaliteitsgevoelige gebouwen toegevoegd.

Paragraaf 5.3.5 Geluidveroorzakende activiteit verrichten

Artikel 5.278 Toepassingsbereik
Lid 1
Deze paragraaf gaat over het verrichten van activiteiten met gebruiksruimte die geluid veroorzaken.
Lid 2
Deze paragraaf gaat niet over:
  1. wonen;
  2. activiteiten die in hoofdzaak in de openbare buitenruimte worden verricht;
  3. evenementen die niet plaatsvinden op een locatie voor evenementen;
  4. windturbines en windparken;
  5. civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen;
  6. spoorvoertuigen op spoorwegemplacementen die onderdeel zijn van een hoofdspoorweg of een bij omgevingsverordening aangewezen lokale spoorweg;
  7. doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen;
  8. de inzet van motorvoertuigen of helikopters voor spoedeisende medische hulpverlening, ongevallenbestrijding, brandbestrijding, gladheidbestrijding en het vrijmaken van de weg na een ongeval;
  9. onversterkt menselijk stemgeluid, tenzij het muziekgeluid is of daarmee vermengd is; en
  10. de viering van de volgende collectieve festiviteiten [in te vullen door de gemeente, zie huidige APV] of festiviteiten die plaatsvinden op de locatie waar de activiteit wordt verricht, gedurende maximaal [aantal, door gemeente te bepalen, zie huidige APV] etmalen per jaar, als:
    1. de naleving van deze regels redelijkerwijs niet kan worden gevergd;
    2. het bevoegd gezag en omwonenden tenminste 72 uur voor begin ervan over defestiviteit worden geïnformeerd; en
    3. de overschrijding van de regels door de festiviteit uiterlijk om [tijdstip, door gemeente tebepalen] wordt beëindigd.
Artikel 5.279 Waar waarden gelden
De waarden in deze paragraaf voor het geluid door een activiteit gelden, tenzij anders bepaald:
  1. op een geluidgevoelig gebouw dat op grond van dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is toegelaten, anders dan een woonschip of woonwagen:
    1. als het gaat om een geluidgevoelig gebouw: op de gevel; of
    2. als het gaat om een nieuw te bouwen geluidgevoelig gebouw: op de locatie waar een gevel mag komen;
  2. voor zover er binnen 10 meter vanaf de grens van de locatie waar de activiteit wordt verricht geen geluidgevoelig gebouw is gelegen of ingesloten, en de activiteit wordt verricht binnen gemengd gebied: op een afstand van 10 meter van de grens van de locatie waar de activiteit wordt verricht, voor zover het de normen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau betreft; en
  3. op een woonschip of woonwagen: op de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van dat woonschip of die woonwagen.
Artikel 5.280 Geluid op een geluidgevoelig gebouw
Bij het verrichten van een activiteit is het geluid niet meer dan de waarden, bedoeld in tabel 5.25.
Tabel 5.25
07.00-19.00u
19.00-23.00u
23.00-07.00u
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten
<normwaarde> dB(A)
<normwaarde> dB(A)
<normwaarde> dB(A)
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen
--
<normwaarde> dB(A)
<normwaarde> dB(A)
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden
--
<normwaarde> dB(A)
<normwaarde> dB(A)
Artikel 5.281 Regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie
Voor een regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie van een activiteit met gebruiksruimte waarbij de waarden, bedoeld in tabel 5.25, worden overschreden, geldt die afwijkende bedrijfssituatie als onderdeel van de uitzonderlijke bedrijfssituatie en worden die waarden in de dagperiode met 5 dB(A) verhoogd, als:
  1. de afwijkende bedrijfssituatie zich niet vaker voordoet dan één keer per week; en
  2. de afwijkende bedrijfssituatie plaatsvindt in een aaneengesloten tijdsbestek van maximaal 1 uur.
Artikel 5.282 Meldingsplicht
Lid 1
Het is verboden een activiteit met gebruiksruimte te verrichten waarbij een regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie als bedoeld in artikel 5.281 wordt verwacht, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
Lid 2
Bij de melding worden gegevens verstrekt over de geluidniveaus op de gevel van geluidgevoelige gebouwen.
Artikel 5.283 Vergunningplicht andere regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie
Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor een andere regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie dan bedoeld in artikel 5.281 af te wijken van de waarden, bedoeld in tabel 5.25.
Artikel 5.284 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. PM
Artikel 5.285 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
Lid 1
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
  1. ...
Lid 2
Het bevoegd gezag verbindt aan de omgevingsvergunning voorschriften over:
  1. ...
Artikel 5.286 Geluid binnen een in- of aanpandig geluidgevoelig gebouw
Bij het verrichten van een activiteit is het geluid in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen niet meer dan de waarden, bedoeld in tabel 5.29.
Tabel 5.29
07.00-19.00u
19.00-23.00u
23.00-07.00u
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten
35 dB(A)
30 dB(A)
25 dB(A)
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen
--
55 dB(A)
55 dB(A)
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden
--
45 dB(A)
45 dB(A)

Paragraaf 5.3.6 Geluidveroorzakende activiteit verrichten op een bedrijventerrein

Artikel 5.287 Toepassingsbereik
Lid 1
Deze paragraaf gaat over het verrichten van activiteiten met gebruiksruimte die geluid veroorzaken binnen een Bedrijventerrein.
Lid 2
Deze paragraaf gaat niet over:
  1. wonen;
  2. activiteiten die in hoofdzaak in de openbare buitenruimte worden verricht;
  3. evenementen die niet plaatsvinden op een locatie voor evenementen;
  4. windturbines en windparken;
  5. civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen;
  6. spoorvoertuigen op spoorwegemplacementen die onderdeel zijn van een hoofdspoorweg of een bij omgevingsverordening aangewezen lokale spoorweg;
  7. doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen;
  8. de inzet van motorvoertuigen of helikopters voor spoedeisende medische hulpverlening, ongevallenbestrijding, brandbestrijding, gladheidbestrijding en het vrijmaken van de weg na een ongeval;
  9. onversterkt menselijk stemgeluid, tenzij het muziekgeluid is of daarmee vermengd is; en
  10. de viering van de volgende collectieve festiviteiten [in te vullen door de gemeente, zie huidige APV] of festiviteiten die plaatsvinden op de locatie waar de activiteit wordt verricht, gedurende maximaal [aantal, door gemeente te bepalen, zie huidige APV] etmalen per jaar, als:
    1. de naleving van deze regels redelijkerwijs niet kan worden gevergd;
    2. het bevoegd gezag en omwonenden tenminste 72 uur voor begin ervan over defestiviteit worden geïnformeerd; en
    3. de overschrijding van de regels door de festiviteit uiterlijk om [tijdstip, door gemeente tebepalen] wordt beëindigd.
Artikel 5.288 Waar waarden gelden
De waarden in deze paragraaf voor het geluid door een activiteit gelden, tenzij anders bepaald:
  1. op een geluidgevoelig gebouw dat op grond van dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is toegelaten, anders dan een woonschip of woonwagen:
    1. als het gaat om een geluidgevoelig gebouw: op de gevel; of
    2. als het gaat om een nieuw te bouwen geluidgevoelig gebouw: op de locatie waar een gevel mag komen;
  2. voor zover er binnen 10 meter vanaf de grens van de locatie waar de activiteit wordt verricht geen geluidgevoelig gebouw is gelegen of ingesloten, en de activiteit wordt verricht binnen gemengd gebied: op een afstand van 10 meter van de grens van de locatie waar de activiteit wordt verricht, voor zover het de normen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau betreft; en
  3. op een woonschip of woonwagen: op de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van dat woonschip of die woonwagen.
Artikel 5.289 Geluidruimte op een bedrijventerrein
Lid 1
Bij het verrichten van een activiteit op een bedrijventerrein is het geluid ook niet meer dan de waarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT, bedoeld in tabel 5.30.
Tabel 5.30
Afstand vanaf grens locatie
07.00-19.00u
19.00-23.00u
23.00-07.00u
Zones voor geluid
<normwaarde> meter
<normwaarde> dB(A)
<normwaarde> dB(A)
<normwaarde> dB(A)
Lid 2
Bij de toepassing van het eerste lid wordt geen rekening gehouden met het effect van bebouwing die aanwezig is in het gebied tussen de grens van de locatie waar de activiteit wordt verricht en de afstand waar de waarde geldt.
Lid 3
Als op grond van het eerste lid meer dan één waarde van toepassing is, geldt de voor de betreffende zone geldende waarde voor de gehele activiteit, waarbij de waarde met de grootste afstand telt.
Lid 4
Voor een activiteit in geluidzone 1 gelden, in afwijking van het eerste lid, de waarden op een afstand van 50 meter vanaf de grens van de locatie, als de afstand van 30 meter vanaf de grens van de locatie reikt tot in geluidzone 2 of 3.
Lid 5
Voor een activiteit in geluidzone 2 gelden, in afwijking van het eerste lid, 5 dB hogere waarden, als de afstand van 50 meter vanaf de grens van de locatie reikt tot in geluidzone 3.
Artikel 5.290 Afwijken van normen binnen specifieke locatie
Ter plaatse van de volgende locaties gelden, in afwijking van artikel 5.30, voor het toelaatbare geluid, voor zover per locatie is aangegeven, de volgende regels: [x]
Artikel 5.291 Vergunningplicht afwijken van normen met een omgevingsvergunning
Het is verboden zonder omgevingsvergunning af te wijken van de waarden, bedoeld in artikel 5.289 en artikel 5.290.
Artikel 5.292 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. PM
Artikel 5.293 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
Lid 1
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
  1. onevenredig ingrijpende maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de waarden; en
  2. andere maatregelen die de geluidbelasting verminderen zo veel mogelijk worden getroffen.
Lid 2
Het bevoegd gezag verbindt aan de vergunning voorschriften over de waarden, die maximaal [X] dB hoger zijn dan de waarden, bedoeld in artikel 5.289, als dat niet leidt tot een overschrijding van de waarden voor geluidgevoelige ruimten binnen geluidgevoelige gebouwen, bedoeld in tabel 5.32.
Tabel 5.32
07.00-19.00u
19.00-23.00u
23.00-07.00u
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten
35 dB(A)
30 dB(A)
25 dB(A)
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen
55 dB(A)
55 dB(A)
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden
45 dB(A)
45 dB(A)
Lid 3
Het tweede lid is niet van toepassing op aanwezige geluidgevoelige gebouwen, als:
  1. maatregelen aan de gevel om voor dat gebouw te voldoen aan de waarden, bedoeld in tabel 5.32, leiden tot zwaarwegende bezwaren van bouwkundige aard;
  2. de eigenaar weigert mee te werken aan het onderzoek naar het geluid in zijn gebouw door activiteiten en de noodzakelijke geluidwerende maatregelen; of
  3. de eigenaar weigert geluidwerende maatregelen te laten aanbrengen.

Paragraaf 5.3.7 Geluidgevoelig gebouw toevoegen binnen geluidaandachtsgebied - categorie I

Artikel 5.294 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het toevoegen van een geluidgevoelig gebouw binnen een geluidaandachtsgebied van een weg, spoorweg of industrieterrein.
Artikel 5.295 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. een aanvaardbaar akoestisch klimaat;
  2. een gezonde woon- en leefomgeving; en
  3. het voorzien in voldoende woonruimte en daarmee samenhangende maatschappelijke activiteiten.
Artikel 5.296 Waar waarden gelden
Standaardwaarden en grenswaarden voor geluid gelden:
  1. op een geluidgevoelig gebouw, anders dan een woonschip of woonwagen:
    1. als het gaat om een geluidgevoelig gebouw: op de gevel; en
    2. als het gaat om een nieuw te bouwen geluidgevoelig gebouw: op de locatie waar een gevel mag komen;
  2. als het gaat om een woonschip of woonwagen: op de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van een woonschip of woonwagen; en
  3. als het gaat om een geluidgevoelige ruimte: in de geluidgevoelige ruimte.
Artikel 5.297 Grenswaarden
Lid 1
Bij het toevoegen van een geluidgevoelig gebouw wordt voldaan aan de waarden en aantallen, bedoeld in tabel 5.1.
Geluidbronsoort
Waarden
Aantallen woningen
Provinciale wegen
Rijkswegen
XX Lden (> 50 en < 60 Lden)
Xx
Gemeentewegen
Waterschapswegen
XX Lden (>54 en < 70 Lden)
Xx
Lokale spoorwegen
Hoofdspoorwegen
XX Lden (> 55 Lden en < 65 Lden)
Xx
Industrieterreinen
n.v.t.
n.v.t.
Lid 2
Bij het toevoegen van een geluidgevoelig gebouw is het gezamenlijke geluid op een geluidgevoelig gebouw niet meer dan [xx] dB Lden.
Artikel 5.298 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een geluidgevoelig gebouw toe te voegen.
Artikel 5.299 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. een akoestisch rapport waaruit blijkt dat wordt voldaan aan:
    1. de grenswaarde(n), bedoeld in tabel 5x; en
    2. de waarde voor het gezamenlijke geluid, bedoeld in het tweede lid van artikel 5.297;
  2. het beoogde gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft;
  3. bij grondgebonden woningen: het geluid op de gevel van de begane grond;
  4. bij gestapelde woningen: het geluid op de gevel ter plaatse van te openen delen; en
  1. het aantal woningen of de bruto vloeroppervlak in m2 van de activiteit.
Artikel 5.300 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
Lid 1
Een omgevingsvergunning voor het toevoegen van een geluidgevoelig gebouw wordt verleend als naar het oordeel van het college sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Lid 2
Er is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat als:
  1. geluidgevoelige gebouwen voldoen aan de in tabel 5.1 gestelde grenswaarden voor geluid per bron;
  2. iedere woning op de begane grond een gevel heeft waar de geluidbelasting voldoet aan de standaardwaarde(n) bedoeld in tabel 5.78t Besluit kwaliteit leefomgeving;
  3. gestapelde woningen hebben een gevel hebben waarin ter plaatse van te openen delen de geluidbelasting voldoet aan de standaardwaarde(n) bedoeld in tabel 5.78t Besluit kwaliteit leefomgeving;
  4. iedere woning heeft een buitenruimte heeft waar voldaan wordt aan de standaardwaarde(n) bedoeld in tabel 5.78t Besluit kwaliteit leefomgeving;
  5. onder een buitenruimte kan mede worden verstaan een serre of afgesloten balkon, voor zover in die ruimte sprake is van buitenlucht condities; en
  6. de geluidwering van de gevel wordt berekend aan de hand van de cumulatieve geluidbelasting van alle wegen (rijkswegen, provinciale wegen en lokale wegen inclusief 30 km-wegen), spoorwegen en gezoneerde industrieterreinen.
Artikel 5.301 Voorwaardelijke verplichting geluidsscherm
Binnen Woongebied-Transformatie wordt uiterlijk [xx jaar] na ingebruikname van het eerste geluidgevoelige gebouw een geluidsscherm gebouwd binnen gebouwd binnen de locatie 'geluidsscherm'.

Paragraaf 5.3.8 Geluidgevoelig gebouw toevoegen binnen geluidaandachtsgebied - categorie II

Artikel 5.302 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het toevoegen van een geluidgevoelig gebouw binnen het geluidaandachtsgebied bedrijf.
Artikel 5.303 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. een aanvaardbaar akoestisch klimaat;
  2. ruimte bieden aan bedrijfsactiviteiten; en
  3. het voorzien in de behoefte aan woonruimte.
Artikel 5.304 Aanvullende bouweisen
Bij het toevoegen van een geluidgevoelig gebouw binnen het geluidaandachtsgebied bedrijf geldt:
  1. het aantal woningen is niet meer dan [xx]
  2. de gevelwering is minimaal [xx] dB;
  3. de buitenruimte is gesitueerd aan de geluidluwe zijde; en
  4. het bouwwerkperceel is minimaal [xx] m2 groot.
Artikel 5.305 Meldingsplicht
Lid 1
Het is verboden een geluidgevoelig gebouw toe te toevoegen binnen een geluidaandachtsgebied bedrijf zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.
Lid 2
Een melding bevat:
  1. het aantal woningen dat wordt toegevoegd;
  2. constructieve gegevens waaruit de gevelwering kan worden opgemaakt; en
  3. een situatietekening van de nieuwe situatie met daarop:
    1. de afmetingen van het perceel;
    2. de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde; en
    3. het beoogd gebruik van de gronden behorende bij het voorgenomen bouwwerk.

Paragraaf 5.3.9 Geurveroorzakende activiteit verrichten - algemeen

Artikel 5.306 Toepassingsbereik
Lid 1
De paragrafen paragraaf 5.3.9 en paragraaf 5.3.11 gaan over activiteiten met gebruiksruimte die geur veroorzaken op een geurgevoelige activiteit.
Lid 2
De paragrafen paragraaf 5.3.9 en paragraaf 5.3.11 zijn niet van toepassing op:
  1. geur door activiteiten in of bij woningen;
  2. geur door activiteiten met gebruiksruimte op een industrieterrein;
  3. geur door het exploiteren van zuiveringtechnische werken; en
  4. geur door het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf of andere agrarische activiteiten.
Artikel 5.307 Oogmerken
De regels in de paragrafen 5.3.9 tot en met 5.3.11 zijn gesteld met het oog op:
  1. PM
Artikel 5.308 Geurgevoelig gebouw
Lid 1
Een geurgevoelig gebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw met een:
  1. woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  2. onderwijsfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  3. gezondheidszorgfunctie met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan; of
  4. bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan.
Lid 2
Het eerste lid geldt niet voor een gedeelte van een gebouw als bedoeld in dat lid als het omgevingsplan in dat gedeelte niet toelaat een:
  1. woonactiviteit;
  2. onderwijsactiviteit;
  3. gezondheidszorgactiviteit met bedgebied;
  4. bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied;
  5. bijeenkomstfunctie die een nevengebruiksfunctie is van een woonfunctie; of
  6. bijeenkomstfunctie die een nevengebruiksfunctie is van een gezondheidszorgfunctie met bedgebied.
Artikel 5.309 Waar waarden gelden
De waarden in deze paragraaf voor geur door een activiteit gelden, tenzij anders bepaald:
  1. op een geurgevoelig gebouw dat op grond van dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is toegelaten, anders dan een woonschip of woonwagen:
    1. als het gaat om een geurgevoelig gebouw: op de gevel; of
    2. als het gaat om een nieuw te bouwen geluidgevoelig gebouw: op de locatie waar een gevel mag komen; of
  2. op een woonschip dat of woonwagen die op grond van dit omgevingsplan of een buitenplanse omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is toegelaten: op de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van dat woonschip of die woonwagen.

Paragraaf 5.3.10 Geurveroorzakende activiteit verrichten - categorie I

gereserveerd

Paragraaf 5.3.11 Geurveroorzakende activiteit verrichten - categorie II

Artikel 5.310 Geurhinder door activiteiten
Lid 1
Bij het verrichten van een activiteit, waarbij emissies naar de lucht plaatsvinden, wordt geurhinder op geurgevoelige gebouwen, gelegen buiten een bedrijventerrein of industrieterrein, zo veel mogelijk voorkomen.
Lid 2
Bij het verrichten van een activiteit met gebruiksruimte op een bedrijventerrein waarbij emissies naar de lucht plaatsvinden, wordt geurhinder op de gevel van geurgevoelige gebouwen, gelegen op een bedrijventerrein voorkomen, of wordt voldaan aan de normen voor toelaatbare geur op de gevel van geurgevoelige gebouwen, bedoeld in tabel 5.43.
Tabel 5.43
als 98 percentiel
als 99,9 percentiel
1 ouE/m3 of 1*H=-1
4 ouE/m3 of 4*H=-1
Lid 3
De normen gelden niet voor geur door een activiteit op de gevel van ‘geurgevoelig gebouwen met een functionele binding of voormalige functionele binding’ met die activiteit.
Lid 4
Op een locatie waar een geurgevoelig gebouw op grond van dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is toegelaten, gelden de normen pas nadat het geurgevoelige gebouw in gebruik is gerealiseerd.
Artikel 5.311 Geurruimte op een bedrijventerrein
Lid 1
Bij het verrichten van een activiteit met gebruiksruimte op een “bedrijventerrein”, waarbij emissies naar de lucht plaatsvinden, wordt voldaan aan de normen voor toelaatbare geur als gevolg van die activiteit, bedoeld in tabel 5.44.
Tabel 5.44
afstand vanaf grens locatie
als 98 percentiel
als 99,9 percentiel
Zones voor geur
<normwaarde> meter
<normwaarde> ouE/m3 of hedonisch
<normwaarde> ouE/m3 of hedonisch
Lid 2
De normen gelden op de afstand van 30 of 50 meter vanaf de grens van de locatie waar de activiteit wordt verricht, bedoeld in tabel 5.44.
Lid 3
Als de locatie waar de activiteit wordt verricht is gelegen in meer dan één zone, geldt de voor de betreffende zone geldende norm voor de gehele activiteit, waarbij de norm bij de grootste afstand telt.
Artikel 5.312 Afwijken van een geurnorm binnen een specifieke locatie
Ter plaatse van de volgende locaties gelden afwijkende normen voor de toelaatbare geur, voor zover dat per locatie is aangegeven:
  1. PM
Artikel 5.313 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een activiteit met gebruiksruimte te verrichten, als daarbij niet wordt voldaan aan de normen voor toelaatbare geur, bedoeld in artikel 5.311 en artikel 5.312.
Artikel 5.314 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. PM
Artikel 5.315 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
  1. onevenredig ingrijpende maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de normen;
  2. als andere maatregelen mogelijk zijn om de geurbelasting zoveel mogelijk te verminderen: die andere maatregelen wel worden getroffen; en
  3. de geurbelasting op geurgevoelige gebouwen aanvaardbaar is.

Paragraaf 5.3.12 Geurgevoelig gebouw toevoegen - categorie II

gereserveerd

Paragraaf 5.3.13 Gemeenteweg, waterschapsweg of lokale spoorweg toevoegen

Artikel 5.316 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het toevoegen van een gemeenteweg, waterschapsweg of lokale spoorweg binnen Woongebied-Transformatie, met uitzondering van deelgebied II.
Artikel 5.317 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het bereiken van een adequaat verkeer- en vervoerniveau;
  2. het voorzien in de behoefte aan woningen; en
  3. een aanvaardbaar geluidniveau.
Artikel 5.318 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een gemeenteweg of een waterschapsweg toe te voegen binnen Woongebied-Transformatie, met uitzondering van deelgebied II, als de geluidbelasting op een geluidgevoelig gebouw hoger is dan de standaardwaarde, bedoeld in tabel 5.78t bij artikel 5.78t Bkl.
Artikel 5.319 Bijzondere aanvraagvereisten
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het toevoegen van een gemeenteweg of waterschapsweg worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand waarop de weg is aangegeven;
  2. een akoestisch rapport, waaruit blijkt hoe hoog de geluidbelasting op omliggende geluidgevoelige gebouwen is, inclusief de gecumuleerde geluidbelasting en de gezamenlijke geluidbelasting; en
  3. een rapport, waarin inzicht wordt gegeven in de haalbaarheid van bron- en overdrachtsmaatregelen ter beperking van geluid op geluidgevoelige activiteiten.
Artikel 5.320 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
Lid 1
Een omgevingsvergunning voor het toevoegen van een gemeenteweg of waterschapsweg wordt alleen verleend als:
  1. er geen geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om aan de standaardwaarde te voldoen;
  2. de overschrijding van de standaardwaarde door het treffen van geluidbeperkende maatregelen zoveel mogelijk wordt beperkt;
  3. het geluid op geluidgevoelige gebouwen niet hoger is dan de grenswaarde, bedoeld in tabel 5.78u bij artikel 5.78u Bkl; en
  4. het cumulatieve geluidniveau aanvaardbaar is.
Lid 2
De geluidbeperkende maatregelen, bedoelde in het eerste lid, onder a en b, worden in aanmerking genomen als deze naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders:
  1. financieel doelmatig zijn; en
  2. daartegen geen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of technische aard bestaan.
Lid 3
Als vergunningvoorschrift legt het college van burgemeester en wethouders het gezamenlijke toegestane geluid vast.
Artikel 5.321 Voorwaardelijke verplichting geluidbeperkende maatregelen
Als geluidbeperkende maatregelen, bedoeld in artikel 5.320, tweede lid, moeten worden getroffen, worden deze uiterlijk [xx maanden/jaar] na het toevoegen van de gemeenteweg, waterschapsweg of lokale spoorweg uitgevoerd.

Paragraaf 5.3.14 Wijziging van een gemeenteweg, waterschapsweg of lokale spoorweg

Artikel 5.322 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over het wijzigen van een gemeenteweg, waterschapsweg of lokale spoorweg.
Artikel 5.323 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
  1. het bereiken van een adequaat verkeer- en vervoerniveau; en
  2. een aanvaardbaar geluidniveau.
Artikel 5.324 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een gemeenteweg of waterschapsweg te wijzigen, als:
  1. één of twee rijstroken met meer dan 2 m worden verplaatst;
  2. rijstroken met meer dan 1 m worden verhoogd of verlaagd;
  3. het aantal rijstroken wordt vergroot, anders dan door middel van voorsorteerstroken en in- en uitvoegstroken;
  4. het wegdek wordt vervangen door een minder stil wegdek; of
  5. geluidbeperkende maatregelen bestaande uit werken of bouwwerken langs de weg worden verwijderd.
Artikel 5.325 Bijzondere aanvraagvereisten
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een gemeenteweg of waterschapsweg worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand;
  2. een akoestisch rapport, waaruit blijkt hoe hoog de geluidbelasting op omliggende geluidgevoelige activiteiten is voorafgaand en na wijziging van de weg; en
  3. een rapport, waarin inzicht wordt gegeven in de haalbaarheid van bron- en overdrachtsmaatregelen ter beperking van geluid op geluidgevoelige activiteiten.
Artikel 5.326 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een gemeenteweg of waterschapsweg wordt alleen verleend als het geluid op geluidgevoelige activiteiten niet hoger is dan de hoogste van de volgende twee waarden: